Context van de scènes


(concepttekst voor het programmaboekje)

De drie scènes spelen zich steeds af voor herberg 'De reizende man'. Deze herberg is gelegen aan de steenweg van Antwerpen via Hoogstraten naar Den Bosch ter hoogte van waar nu de Nederlands Belgische grens is. (Deze steenweg lag er al in1357!) Er is dus een eenheid van ruimte, maar niet van tijd. Door de eeuwen heen heeft men elkaar in 'De reizende man' getroffen. De omstandigheden waren steeds heel anders. Godsdiensttwisten, oorlogen, handel, maar ook culturele manifestaties beïnvloedden het gedrag van personeel, bezoekers en passanten van de herberg.

Scène 1

Thema/conflict: Economie, geld, status, macht.

Historische context
De wereld van vandaag waarin de managers het voor het zeggen hebben.

Scène 2

1914 en 1830: oorlog

Scène 3

Het jaar 1561
Thema/conflict: Geloof en godsdienst.
Wat is echt, wat is gehuicheld? Idealisme versus egoïsme, conservatisme versus vernieuwing.

Historische context:
Het schilderij De Marskramer van Jeroen Bosch is van ongeveer 1510, de glorieuze terugtocht van de Bossche rederijkers uit Antwerpen vond plaats in 1561.
In deze halve eeuw voltrok zich de opkomst van de reformatie.
Vanuit het zuiden van Vlaanderen (Doornik en Rijssel) kwamen de predikers van het nieuwe geloof. Antwerpen was in de eerste helft van de zestiende eeuw de 'metropool van het calvinisme'. Hagenpredikers reisden rond over het platteland om hun kritiek op de decadentie clerus en de katholieke kerk van die tijd en de nieuwe ideeën uit te dragen.
Het krioelde in die tijd van de priesters: op elke 60 gelovigen was één priester. Maar van al die priesters was slechts 10% werkzaam in de zielzorg.
Rogier schreef: 'De rest heeft zo goed als niets te doen, vult zijn tijd voor een zeer gering deel met studie, maar voor het merendeel op weinig verheffende wijze.
Sommige kanunniken leven losbandig; talloze vicarissen slijten hun dagen op de markten en de bruggen, zich in weinig onderscheidend van het ras van de sacerdotes tabernarii, van de priester-kroeglopers, die een schande voor hun stand en een ergernis voor de gelovigen zijn.' Zij moesten vaak wat bijverdienen voor hun levensonderhoud. Vaak dreven zij een herberg 'wat verklaarbaar is uit de vrijdom van accijns op wijn en bier, die de clerus meestal genoot.'
Hun priesterlijke taken, zoals dopen, biechten en het toedienen van de laatste sacramenten vervulden ze vaak slechts tegen betaling.
In Oudenaarde werd in juni 1556 de droogscheerder Louys Ellinck op de brandstapel verbrand 'omdat hij tot een rederijkerskamer behoorde en in een lachwekkend stuk toneel een dronken pater had uitgebeeld'. Vestdijk laat in het Vijfde Zegel zien dat een boer verbrand werd omdat hij gezegd had dat het huwelijk nog altijd beter was dan het celibaat. (p. 15)

Personen:
Pastoor tevens eigenaar van de herberg
Vrouw die voor hem de zaak drijft
Meid voor het zware werk
Hageprediker
Passant: de nar van Moyses Bosch'.