0 Ons Camers 1e 2019






Terug naar index

Ons Camers và Rhetorike

EEN WOORDJE VAN ONZE VOORZITTER

Een nieuw jaar, dus nieuwe voornemens van wat we wel en niet zullen doen of laten. Vergroten wij ons rederijkers engagement, of worden wij vaste congresganger, of doen wij dingen voor ons persoonlijk? Wanneer we later op het jaar de ogen van 2019 zullen dicht spijkeren zal blijken wat er van gekomen is.

Gelijktijdig met de ontluikende natuur stijgt ook weer het verlangen naar langere dagen en hopen we dat het licht het weer wint van de droevige duistere dagen. De wintermaanden worden even doorbroken met de gezelligheid van Kerstmis en de vele duizenden ledlampjes die aangestoken worden ter gelegenheid van de jaarwende. Vaak evenwel een commercieel kunstmatig feest dat ons telkens opgedrongen wordt door onze consumptiemaatschappij.

Bij het bloeien van de krokussen en sneeuwklokjes en de barensrijpe knoppen op de struiken, planten en bomen, komt niet alleen de natuur tot leven. Maar bloeien ook de vele rederijkerskamers open die intussen al bezig zijn met de voorbereidingen van hun volgende producties.

In deze dagen is er ook weerom droevig nieuws te melden, namelijk het overlijden van een keizer, rederijker in hart en nieren, van de kamer uit Breda “Turfschip van Adriaen van Bergen” of Vreugdendal. Na een slepende ziekte, waarvan Frans Rookmaker de strijd niet kon winnen, is hij van ons heengegaan. Frans, waar je ook moge zijn, het ga je goed en we wensen je behouden vaart. Misschien ooit tot weerziens. Meer hierover in het in memoriam dat onze Erevoorzitter Emiel François schreef.

De voorbereidingen voor het congres 2019 te Groningen zitten op kruissnelheid. Dit mede dankzij enkele mensen uit het verre Groningen onder de leiding van Bauke van Halem. Dankjewel Jan Albert, Abel en Albert voor jullie onverdroten inzet. Mocht ik hier een naam vergeten zijn, mijn excuses dan. Want naar ik verneem zijn er intussen nog andere mensen die zich mee engageren om van dit congres opnieuw een pareltje te maken .

Het programma is veelbelovend, en het is een zeer mooie hoek van Nederland om eens te leren kennen. Laat jullie niet afschrikken door de afstand. Maak er, gezien het tijdstip van Hemelvaart, een verlengde uitstap van. Het congres meepikken op 1 en 2 juni en dan zijn er zovele mogelijkheden om tegelijk te bezoeken, o.a. Leeuwarden, de Waddeneilanden enz. informatie en ervaring zijn gratis meegenomen !

Kortom, het congres is er voor de rederijkers maar ook door de rederijkers. Uw talrijke deelname aan de jaarlijkse hoogmis van het Internationaal Rederijkersgebeuren zal sterk geapprecieerd worden. Vaste congresgangers weten dat hier al menige stevige vriendschapsbanden zijn ontstaan tussen de diverse rederijkerskamers, maar ook individuele contacten. Het bezoeken van elkaars toneelvoorstellingen en eventuele uitwisselingen.

In het voorjaar zullen wij ook een vergadering hebben met de beleidsmensen in Nederland omtrent de erkenning van de rederijkerscultuur als Immaterieel Cultureel Erfgoed.

Mag ik nog een warme oproep doen om jullie activiteiten, poëzie en andere belangrijke weetjes tijdig door te sturen, hetzij naar mij of naar onze hoofdredacteur Bauke van Halem. Dan ziet elke rederijker wat er beweegt en leeft. Hebben jullie een speciale viering omtrent een of ander aspect van jullie kamer, kruip dan vlug in jullie pen. De dichters of factors van jullie kamer bieden wij ook graag een forum om hun diepste ziele- roerselen kwijt te kunnen.
Tot schrijfs!!!

Met rederijkersgroeten,
Johan De Rijck, Voorzitter van het Internationaal Rederijkersverbond

I N H O U D S O P G A V EI N H O U D S O P G A V E

1 Woordje van onze voorzitter
3 Inhoudsopgave
4 Waar dit nummer over gaat
9 Verzentaal
6 In de schijnwerpers
  • De Catharinisten, Aalst
8 Congres 2019 in Groningen
11 Onbekend Land (slot)
12 Kamernieuws
13 Van Dirk Coigneau
21 Colofon
Tijdens de Academische Zitting op het komende congres op 1 en 2 juni in Groningen zal Prof. Em. Dirk Coigneau een lezing verzorgen met als titel: “Rederijkers in en om het Antwerps Liedboek” ...alweer een reden om naar het congres te gaan!


WAAR DIT NUMMER OVER GAAT...

Dit jaar heb ik een dubbelrol. Niet alleen heb ik binnen het Verbond de taak van eindredacteur van dit tijdschrift, maar speciaal dit seizoen - van september 2018 tot zomer 2019 ben ik namens het Verbond ook verantwoordelijk voor de organisatie van het komende congres in Groningen op 1 en 2 juni. Dat betekent plannen maken en proberen om -gelukkig samen met een enthousiaste ploeg- zo goed mogelijk invulling te geven aan die plannen. Het meest wezenlijke van een congres zijn natuurlijk de bezoekers! En dat nu, gewaardeerde lezers, is de onzekere factor in plannen en planning. Want wanneer gaan die bezoekers zich nu eindelijk eens aanmelden!!! Gelukkig zijn er al heel veel toezeggingen, maar het gaat uiteindelijk om de aanmeldingen. Dus...

HEEFT U ZICH AL AANGEMELD VOOR DEELNAME AAN HET CONGRES OP 1 EN 2 JUNI IN GRONINGEN???

Zo, dat moest me even van het hart!

Ooit heb ik samen met de graficus en kunstschilder Henk Terwal een boek uitgegeven met gedichten over afbeeldingen van zijn werk. In deze paastijd heb ik in de rubriek ‘Verzentaal’ een passend gedicht geplaatst over dat onderwerp.

Ik verheug me echt op het congres en niet in de laatste plaats vanwege de lezing die Dirk Coigneau gaat geven tijdens de Academische Zitting met de titel:

“Rederijkers in en om het Antwerps Liedboek”

Gelukkig schrijft Dirk meer dan alleen lezingen en zo kunnen we ook dit nummer weer genieten van zijn Retoricale kleengedichtjes.

Voorts treft U een enthousiast verhaal aan van Erik De Smet over de Catharinisten in Aalst.

Tenslotte: Denkt U nog aan het betalen van het lidmaatschap van het Verbond (als U dat al niet heeft gedaan!)



V

E

R

Z

E

N

T

A

A

L
Tuinman

een tuinman
dacht zij daar te zien
te midden van de bomen
Ze sprak hem aan
en Hij keek mild
toen wist ze wie
de bomen zijn pilaren nu
omhoog wijzen van vingers
en dragen de muziek
het gras de stenen
lijnenspel naar verte
en achterin de tuin
devotie-licht
en schittering
terwijl stil voor
bij ’t hoogaltaar
een rustig
rode flikkering
een schaduw
van de Tuinman nog

Bauke ‘Freiherr’ van Halem

Sint Janskathedraal, ’s-Hertogenbosch HenkTerwal, 1993


I N D E S C H I J N W E R P E R S DE CATHARINISTEN - AALST

Koninklijke Aloude Rederijkerskamer “De Catharinisten” - Hoofdkamer van het Land van Aelst, 600 jaar jong!

Er is een hardnekkig verhaal dat zegt dat deze kamer gesticht zou zijn in 1107. Hier zijn echter geen geschiedkundige bewijzen van. Maar met zekerheid kunnen we stellen dat “De Catharinisten” sinds 1421 actief zijn, omdat we in de Aalsterse stadsrekeningen een vergoeding terugvinden die aan de kamer werd betaald voor een opvoering. Dit betekent dat de Rederijkerskamer “De Catharinisten” behoort tot de oudste kamers van het land. Ze zijn door de geschiedenis een belangrijke rol blijven spelen. Zo bijvoorbeeld trad de kamer in 1550 op voor Keizer Karel, die op zijn tocht naar Gent halt hield in Aalst. In 1663 werd het altaar voor de Heilige Catharina van Alexandrië opgericht in de Sint Martinuskerk. Onder Willem II kreeg de kamer de titel “Koninklijke Kamer” en in 1904 werd deze titel door Leopold II bevestigd. Uiteraard wisselde de kamer hoogtepunten af met mindere perioden om, zoals alle verenigingen een tijd te sluimeren onder het Napoleontisch bewind.

In maart 1988 werd in Aalst het lang verwachte Cultureel Centrum geopend. Het waren “De Catharinisten” die als eerste amateurgezelschap optraden in deze nieuwe cultuurtempel. Midzomernachtsdroom van William Shakespeare werd toen een absolute topper en naderhand werd hiermee de publieksprijs van het Koninklijk Landjuweel behaald.

De voornaamste archiefstukken worden in het Stedelijk archief bewaard.

Vandaag brengt de kamer per jaar 3 toneelproducties, waarvan één door JOKA of de Jong Katrienen. In de Aalsterse volksmond wordt deze kamer immers “De Katrienen” genoemd. De meeste van de stukken wordt gespeeld in het eigen theater. Deze accommodatie biedt plaats aan ongeveer 100 toeschouwers en kreeg tijdens het seizoen 2017 - 18 een volledige renovatie. Het plafond werd aanzienlijk verhoogd. De muren voorzien van thermische isolatie en akoestische wanden, alle elektriciteit vernieuwd, voorzien van een nieuwe, moderne en gedigitaliseerde verlichting en dito podiumbelichting, aangepaste scene, ruime en gezellige foyer en zoveel meer. Zelfs aan de slechthorenden werd gedacht. Een ringleiding zorgt ervoor dat toeschouwers met een gehoorapparaat alles perfect kunnen volgen.

Elke twee jaar wordt het theateraanbod afgewisseld met het brengen van een operette in de schouwburgzaal van het cultureel centrum “De Werf”. Dit seizoen staat“die Czardasfürstin” van Emmerich Kalman op de affiche. Bij de programmatie wordt steeds voor voldoende diversiteit gezorgd, zodat alle genres aan bod komen.

In 2021 zal deze kamer dus kunnen bogen op een geschiedenis van 600 jaar! Onmogelijk om een dergelijk jubileum zomaar te laten voorbijgaan. Er wordt dan ook een feestjaar gepland, dat loopt over het seizoen 2020-2021.

Dit herdenkingsjaar wordt feestelijk geopend op 12 en 13 september 2020. Met héél veel grandeur is er een terugblik voorzien op de periode van het ontstaan van de kamer, met de opbouw van een laat middeleeuwse site in het centrum van de stad Aalst en de opvoering van wagenspelen. Het seizoen staat verder in het teken van dit uitzonderlijk jubileum met diverse initiatieven en zal uiteindelijk eindigen met het inrichten van het 38ste Internationaal Rederijkerscongres op 12 en 13 juni 2021.

Het spreekt vanzelf dat wij graag al onze collega’s rederijkers uitnodigen op onze festiviteiten, waarover later meer gerichte informatie zal worden gegeven. Wel willen wij nu reeds een warme oproep doen aan alle kamers die ons willen helpen bij de start van het jubileumjaar en op 13 september 2020 willen meewerken door het brengen van een wagenspel. Wie hiervoor interesse heeft mag alvast nu reeds contact opnemen met “De Catharinisten” via alle beschikbare moderne en klassieke kanalen. Alvast bedankt voor de aandacht en de mogelijke medewerking aan dit unieke evenement! Afsluiten doen we het liefste met de kenspreuk: “Amor (omnia) Vincit”.

Erik DE SMET
Euverdeken
Tel. (032)(0)53 77 91 09 - (032)(0)486 34 55 29 -
e.mail: erik.desmet1@hotmail.com
Of:
info@catharinisten.be-

- www.catharinisten.be
- www.facebook.com/catharinisten

CONGRES 2019 IN GRONINGEN

Na de berichtgeving in ons vorige nummer over het komende congres zijn er de nodige aanvullingen te melden.

Inschrijven

Dit kan eenvoudig door gebruik te maken van het aanmeldformulier op de website www.rederijkers.org of een e-mail te sturen naar bvh@vanhalem.nl

Kosten

Twee dagen: € 95,00
Eén dag: € 65,00

Betalen

Op rekening van het Verbond: IBAN BE41 2930 3224 8010 BIC GEBABEBB
Onder vermelding: Congres 2019

Hotels in Groningen

Er zijn heel veel hotels waar U een kamer zou kunnen boeken.
Meestal is de overweging om een niet al te duur hotel te vinden dat liefst zo dicht mogelijk in de buurt ligt van waar activiteiten plaatsvinden.

Zaterdag vertrekken we per bus vanuit de Oude Boteringestraat 43-45. Dit is het adres van het NH-Hotel de Ville in het centrum van Groningen. Alle activiteiten op zondag zijn op hooguit 8 minuten lopen vanaf dit hotel.

Dit pleit ervoor om voor NH-Hotel de Ville te kiezen.
Het hotel beschikt over 66 kamers.

Een tweede goede optie is Hotel Schimmelpenninck Huys, Oosterstraat 53. Dit ligt op 8 minuten lopen van het NH-Hotel de Ville.

Parkeren

Interparking Centrum, Haddingestraat 6 - 5 minuten lopen naar NH-Hotel.
Q-park Ossenmarkt, Spilsluizen 25 - 3 minuten lopen naar NH Hotel.

Maar er zijn meer opties wat parkeren betreft; handig is om zelf via internet eventueel een alternatief te zoeken in combinatie met Uw hotel keuze.

Aan te bevelen is natuurlijk om zo snel mogelijk te boeken: dan zijn er nog kamers beschikbaar.


Het Programma (kort samengevat)

Zaterdag 1 juni

12.30 uur NH-Hotel de Ville Opening van het congres door Johan De Rijck Vertrek in twee groepen voor een reis per bus door de provincie via Bedum, waar vooral Groninger ‘opstappers’ wachten.

Groep A
Bezoek aan Openluchtmuseum Het Hoogeland in Warffum
Rondrit in Noord Groningen
Bezoek oude kerk van begin 1300

Groep B
Bezoek aan De Menkemaborg in Uithuizen
Rondrit door Noord Groningen
Bezoek aan oude kerk van begin 1300
17.15 uur Ontvangst in ’t Trefcentrum in Bedum Borrel en diner
20.00 uur Rederijkersjuweel
23.00 uur Per bus terug naar het NH Hotel de Ville

Zondag 2 juni

10.00 uur Academische Zitting in het Der Aa Theater Groningen
Lezingen en muzikale intermezzi
Lezing Dirk Coigneau
“Rederijkers in en om het Antwerps Liedboek”
Lezing Redmer Alma
“De overgang van het Fries naar het Gronings in de 14e eeuw”
12.30 uur Wandeling door historisch Groningen, Bezoek aan de Martinikerk
13.30 uur Lunch in het Schimmelpennink Huys
15.00 uur Uitreiking Bulle en tonen Caerte Brugge
15.30 uur Afsluiting door de Voorzitter van het Verbond

Waarvoor ga je naar een rederijkerscongres?

  • ✓ Om gelijkgestemden te ontmoeten!
  • ✓ Om eens op een plek te komen waar je niet zo snel naar toe zou gaan!
  • ✓ Om te genieten van cultureel erfgoed!
  • ✓ Om natuur te beleven!
  • ✓ Om interessante lezingen te horen!
  • ✓ Om toneel te spelen of er naar te kijken!
  • ✓ Om naar gedichten te luisteren en zelf te dichten!
  • ✓ Om niet alledaagse muziek te horen!
  • ✓ Om lekker te eten en verwend te worden!
  • ✓ Om nieuwe ontdekkingen te doen!
Het Congres 2019 in Groningen biedt dat al en nog meer!

Bedenk dat het 30 mei een vrije dag, want Hemelvaartdag, is en met een brugdag naar 1 en 2 juni kan je er een korte vakantie van maken, want er is zo veel te beleven in het Noorden, dat je tijd te kort komt.

Wat dacht je van het Gronings Museum, het Scheepvaartmuseum, het Stripmuseum...

En wist U dat je vanuit Eemshaven in 45 minuten op het eiland Borkum bent, ook een geweldige beleving!

ONBEKEND LAND (SLOT)

Jaren al schildert ons aller Jan Albert Buiskool landschappen in zijn eigen woonomgeving. We ontdekten dat Uw redacteur uitgerekend die plekken (!) in dichtvorm heeft beschreven. Die producten hebben we samen in een boekwerkje gevat, dat we direct na sluiting van het congres in Groningen willen gaan presenteren. Deze vernissage vindt plaats in het Hotel Schimmelpennink Huys in Groningen.

’t Gewas

De felle buien door
en wit en scherp
trotserend tornt,
verwachtingsvol
de boer
en speurt en spiedt
het grauwe land
en akker over
ongeduldig stil
beschaamd
dat hij toch
weten wil
wanneer
tussen de klonten klei
een eerste trilling
wit en groen
waarvoor hij daag’lijks
vol vertrouwen bidt
om kiem
en kracht
en meer geloof
dan de natuur
aan daden toont
in eeuwenoude
worsteling

...dichter en schilder werken samen...


KAMERNIEUWS

Samen met Freddy Van Besien heb ik de eerste contacten gehad met Frans tijdens een vergadering bij Vreugdendal in Breda. Wij gaven er een lezing en omstandige uitleg over het Verbond en de Rederijkerij in Vlaanderen en Nederland. Dit was het begin van een fantastische samenwerking in de daaropvolgende jaren.

In Hasselt werd in 2010 overleg gepleegd voor de organisatie van een congres te Breda.

In Brussel werd in 2011 het komend Congres aangekondigd. Er volgden een ganse reeks vergaderingen, die begon bij Frans thuis met een aspergediner. Ik keerde steeds met een goed gevoel huiswaarts. Ik voelde dat er de wil was opdat het Congres en de opname als heringerichte Rederijkerskamer een succesverhaal zou worden.

Een kleine ploeg onder de kundige leiding van twee rasechte rederijkers, Frans en Bauke, stond garant opdat alles vlot zou verlopen. En zo gebeurde ...

Na afsluiting van het congres zijn wij samen nog een maaltijd gaan nuttigen in een nabij gelegen restaurant waar wij moe maar blij het ganse verhaal doornamen. Zo eindigde voor mij een fijne episode in mijn voorzitterschapsperiode.

Frans,
Ik heb veel plezier beleefd aan de samenwerking. Ik heb je leren kennen als een creatief persoon. Spijtig dat je zo vlug van de rederijkerij hebt afscheid moeten nemen.

Emiel François
Erevoorzitter Verbond



VAN DIRK COIGNEAU

Retoricale kleengedichtjes

(6)

Rederijkers lieten hun personages op het toneel in verzen spreken. Als literaire meerwaardezoekers, schrijvend niet alleen tot nut van ’t algemeen maar ook voor het plezier van liefhebbers, kenners en fijnproevers van de ‘Const’, beperkten ze zich daarbij niet tot eenvoudig gepaard rijmende regels. Ook vier, vijf of zes verzen omspannende gekruiste of nog andere combinaties werden gebruikt en binnenin werden verzen soms betekenisvol met extra rijmen akoestisch versterkt. Geregeld werden ook vaste dichtvormen zoals liederen, refreinen en rondelen ‘ingelast’. Formeel gezien vormden gezongen passages op het toneel de meest ‘realistische’ spraakhandeling. Personages toonden er zich immers (bijna) altijd van het aparte karakter van het zingen als muzikale activiteit bewust, en zingen deed en doet men nu eenmaal ook in het echte leven in strofen, in verzen en op rijm. Refreinen en rondelen daarentegen werden door personages meestal niet expliciet als zodanig (h)erkend of aangekondigd. Beroemd is natuurlijk wel de scène waarin Mariken, of beter ‘Emmeken’, in de Antwerpse herberg ‘De Gulden Boom’ op algemeen verzoek en als bewijs van haar kennis van de ‘Const’ een refrein voordraagt, maar, anders dan vaak werd beweerd, is de historie van Mariken van Nieumeghen geen voor opvoering bedoeld ‘mirakelspel’ maar een voor lezers gearrangeerd (proza)verhaal waarin momenten die zich daartoe leenden in een gedramatiseerde vorm zijn gepresenteerd. In ‘echte’ toneelstukken ging het veeleer toe zoals in de Elckerlijc, waar het gebed dat de protagonist uitspreekt voor hij zich met de geselen der ‘Penitencie’ begint te slaan, ‘spontaan’ de vorm van een refrein blijkt aan te nemen.

Het is niet onmogelijk dat monologen in de vorm van een refrein bij opvoeringen op een bepaalde manier en toon werden ‘gedeclameerd’. Toch konden aandachtige toeschouwers de refreinvorm van zo’n passage pas echt gaan herkennen op het moment dat het laatste vers van de eerste strofe op het einde van de tweede werd herhaald. Minimaal, bij de kortste refreinstrofen, was dat na vijftien verzen. Daarna werd het spannend uitzien naar het weer opduiken van de stokregel op het einde van de volgende strofe(n), met als bezegeling het woord ‘prince’ of een afleiding ervan bij het begin van de laatste. Hoeveel vlugger ‘hoorde’ men een rondeel! Daar geen herhaling van een ‘laatste’ vers maar de terugkeer van het eerste en dat al in de vierde regel, met na twee verzen de bevestiging bij het nog eens klinken van die regel, gevolgd door de herhaling van het tweede vers! Door de cyclische vorm van het rondeel te herkennen en mee te voltooien, ‘omcirkelden’ de toeschouwers in de geest ook datgene wat er bij het horen werd gezien. Net als bij het refrein kon dat een zich in een monoloog uitsprekende enkeling zijn, maar vaker ging het om het samenspel van twee of meer personages.

De ‘abele’ en andere spelen uit het vermaarde Hulthemse handschrift (ca. 1405-1408) hebben ze nog niet, maar in onze vroegste ‘retoricale’ toneelteksten zijn rondelen al manifest aanwezig: in de eerste en de (onvolledig overgeleverde) zevende Bliscap samen tellen we er twintig, de meeste van acht maar ook vijf van negen regels. Dit laatste type is waarschijnlijk juist uit de toneelpraktijk ontstaan, waarbij men op het einde van een scène op een triolet nog graag een (soms syntactisch en inhoudelijk noodzakelijke) ‘sluitregel’ met b-rijm liet volgen. Acht- of negenregelig, rederijkers lijken de rondeelvorm in ieder geval relatief meer bij de compositie van toneelteksten dan voor de creatie van afzonderlijke gedichten te hebben gebruikt. Konden we buiten het toneel met moeite van her en der zo’n 130 ‘zelfstandige’ rondelen verzamelen (zie Retoricalekleengedichtjes’ 4) dan telde Patricia Pikhaus bij haar onderzoek van 116 tafelspelen er alleen al 150 (Het tafelspel bij de rederijkers (Gent 1988-89), p. 409). Vijftig van deze rondelen werden geleverd door de 26 tafelspelen die deel uitmaken van de grote, naar genre, inhoud en herkomst gevarieerde en daardoor voor de zestiende eeuw vrij representatieve verzameling van 118 toneelteksten die rond 1600 door de Haarlemse kamer De Pellicanisten of Trou Moet Blijcken werd aangelegd. In de 92 andere spelen (spelen van zinne en esbattementen) stipten we er nog eens 417 aan: dat maakt samen dus 467 rondelen, alleen al in de Haarlemse collectie. Daarvan worden er 66 wel door slechts vier spelen, met respectievelijk 12, 14, 17 en 23 rondelen, geleverd. Laat men deze solitaire uitschieters weg dan krijgt men op 114 spelen toch nog het hoge getal van 401 rondelen. Dertien hebben er geen. 69 spelen hebben één tot vier rondelen, vrij gelijk verdeeld over respectievelijk (van 1 tot 4) 17, 22, 16 en 14 stukken. Zij vormen de grootste groep, al zijn er toch nog 32 (meer dan een kwart) met vijf tot elf rondelen. In een divers en geleidelijk opgebouwd corpus als dat van Trou Moet Blijcken kon het in de spelen dus aardig fluctueren: van 0 tot 23 rondelen! Maar ook binnen het ene oeuvre van de Bruggeling Cornelis Everaert (overleden in 1556), dat met zijn 35 spelen de grootste verzameling is na Trou, gaat het van 0 (in zes stukken) tot zeven rondelen. Tegenover vijf spelen met drie tot zeven (samen 23) rondelen wegen de 24 (2 x 12) stukken met (respectievelijk) een of twee rondelen hier relatief wel zwaarder door. Bij het verder opentrekken van ons corpus is, in 1561, vooral het contrast tussen Brabantse zuinigheid en Hollandse gulheid merkwaardig. In de teksten van het Antwerpse landjuweel is namelijk geen rondeel te bespeuren; alleen het Lierse spel van zinne op het aansluitende haagspel heeft er twee. Daartegenover vindt men ze in alle negen spelen van zinne die in hetzelfde jaar op een wedstrijd in Rotterdam zijn opgevoerd. Eén spel heeft er ‘maar’ één , maar alle andere hebben twee tot negen, samen 43, rondelen! Al kan dan niet van alomtegenwoordigheid worden gewaagd, uit de hier gegeven cijfers moge toch blijken dat het rondeel op het rederijkerstoneel in het algemeen een vruchtbare bodem vond. Ondanks het Antwerpse landjuweel bleef dat ook zo tot en met, bijvoorbeeld, Jacob Duym in het begin van de zeventiende eeuw. Bij deze Brabander die in Leiden keizer van de Oranje Lelie werd, kregen de twintig rondelen die we samen in zijn twaalf spelen telden overigens een aparte behandeling. Duym schreef zijn spelen in telverzen: buiten de ‘gezongen’ verzen in een vijftal liederen waren dat altijd alexandrijnen van twaalf tot dertien lettergrepen. Alleen in zijn rondelen koos hij steevast voor kortere regels: de meeste van acht tot negen, maar sommige ook van zes tot zeven of van tien tot elf syllaben. Een laatste cijfer eindelijk om ons telwerk af te sluiten: aan de 150 rondelen die Pikhaus in haar tafelspelen telde, kan nog een 151ste worden toegevoegd. Het luidt als volgt:

Aeij mij vrau Venus wat doet ghij mij plaghen!
Ick en can verdraghen mijn lijden groot,
Och Anteros wild dees liefde verjaghen!
Aeij mij vrau Venus wat doet ghij mij plaghen!
Dies ende ick helaes mijn jonghe daghen
In droufven in claghen tot in de doot.
Aeij mij vrau Venus wat doet ghij mij plaghen!
Ick en can verdraghen mijn lijden groot.

Men zou het als volgt kunnen vertalen: ‘Wee mij, Vrouw Venus, wat voor plagen doet gij mij aan! Dit lijden is mij te groot om verdragen. Och, Anteros, jaag deze liefde weg uit mijn hart! Aai, Vrouw Venus, met welke plagen kwelt gij mij dat ik mijn jonge dagen, helaas, nog enkel slijt in droefheid en geklaag, ten dode toe. Aai mij, Vrou Venus, hoe kwelt gij mij met uw plagen: dit lijden is mij te groot om verdragen!’.

Twee redenen zijn er om dit rondeel hier als ‘kleengedichtje’ aan te halen. De eerste is van algemeen-principiële aard. Hoewel het rondeel aan een tafelspel is ontleend, behoeft de aparte presentatie ervan geen verantwoording omdat het door de auteur zelf al uit het grotere tekstgeheel werd losgemaakt. Het gedichtje is namelijk een van de drie voorbeeldrondelen in de Const van Rhetoriken waarvan door De Castelein expliciet wordt meegedeeld dat ze uit zijn spelen genomen zijn (Const, p. 64-65). Reikte hij in de twee andere gevallen met uut mijn Pieters legende en uut mijn Bloedsturtijnghe concretere gegevens over de inhoud van deze spelen aan, dan bleef het hier algemeen bij uut een [van] mijn Tafelspelen. Van geen van deze spelen is ons overigens verder iets overgeleverd. Dat we - en dit is de tweede reden - voor het hier geciteerde rondeel hebben gekozen, is omdat het van de drie inhoudelijk het best als zelfstandig gedichtje functioneert. Dat doet het met zijn muzikale kwaliteiten bovendien op een bevallige wijze. Men beluistere de combinatie van het slepende rijm op -aghen (door het overlopende rijm ook in de b-verzen) met het staande, meer ‘afsluitende’ rijmpaar groot en doot; de ‘pijnlijke’ herhaling van ‘ij’-klanken, ingezet door ‘aeij mij’ in het refrein; de alliteratie ‘vrau Venus’ in het A-vers, de assonanties in ‘och Anteros’ en ‘wild dees liefde’ in het derde vers en de herhaling van ‘in’ in het zesde.

De smartelijke woorden die uit het rondeel opklinken, zijn onmiskenbaar die van een traditionele ‘Venusjanker’: een meestal mannelijke verliefde die door de afwezigheid of de vermeende of reële onverschilligheid van zijn uitverkorene ondraaglijke pijnen lijdt. Een originele toets krijgt het gedicht door de aanroeping van ‘Anteros’ in het derde vers. De aanwezigheid van deze minder bekende Griekse god is wel kenmerkend voor De Castelein wiens Const van Rhetoriken niet alleen van een brede encyclopedische kennis maar geregeld ook van een voor een rederijker meer dan gemiddelde belangstelling voor klassieke literatuur getuigt. Bij de Grieken was Anteros de bewerker van de wederliefde als een antwoord of een vorm van wraak op de willekeurige of harteloze praktijk van zijn halfbroer Eros. Onder meer via Plato’s beschouwing van de wederliefde als het zich in vriendschap of zielsliefde gewonnen geven van de beminde werd Anteros bij humanisten en renaissance-kunstenaars de verpersoonlijking van de ‘hogere’ liefde die de ‘vleselijke’ erotiek overwint en tot deugdzaamheid drijft (de ‘amor virtutis’). In onze tijd is de bekendste voorstelling van deze Anteros wel de gevleugelde ‘Eros’ van beeldhouwer Alfred Gilbert (1854-1934) op de Shaftesbury Memorial-fontein op Piccadilly Circus in Londen. Het monument met het beeld dat ook als de ‘Angel of Christian Charity’ is geduid, werd in 1893 opgericht ter nagedachtenis van Anthony Ashley Cooper, zevende graaf van Shaftesbury, filantroop en activist in de strijd voor de afschaffing of beteugeling van vrouwen- en kinderarbeid in mijnen en fabrieken. Maar terug naar De Castelein en het vers ‘Och Anteros wild dees liefde verjaghen’. Voor alle duidelijkheid: met de combinatie ‘willen + infinitief’ vormden rederijkers vaak een imperatief of adhortatief. Alleen al in de onmiddellijke omgeving van het rondeel vindt men in de Const bijvoorbeeld aansporingen als: ‘Wild ooc perfectelick alle u vocalen talen’ (p. 60), ‘Wild van gheenen aerbeid verschieten’ (p. 66), ‘Wild met haer der minnenspel spelen’ (p. 67), ‘Wild u triumphantelick van goeden belee maken’ (p. 69) en ‘Wild doch dyne ontfaermighe gratie toogen’ (p. 83). ‘Och Anteros wild dees liefde verjaghen’ is dus te begrijpen als een aan Anteros gerichte smeekbede en niet als een uitspraak over hem (zoiets als ‘Wat erg toch dat Anteros deze liefde heeft willen verjagen’ bijvoorbeeld).

Binnen het rondeel functioneert de bede als een noodkreet, een schreeuw om hulp vanuit een hopeloze, door Venus veroorzaakte situatie. Het verdriet van de ik is zo groot en levensbedreigend dat hij als enige uitweg nog alleen de verdrijving en volledige uitschakeling van zijn liefdesgevoelens ziet. Daarvoor blijkt Anteros bij De Castelein inderdaad de geschikte figuur. ‘God es hy, altoos contrarie der minnen’ laat de dichter een verliefde in een refrein verderop in de Const (p. 208) verklaren. De spreker vermoedt dan ook dat Anteros er de oorzaak van is dat zijn liefde onbeantwoord blijft (ver zijn we hier van de Griekse god van de wederliefde), al geeft hij de moed niet op. Nog in een ander refrein wordt Anteros aangehaald als diegene die het geliefden moeilijk maakt om elkaar in het geheim te spreken of te omhelzen. Maar ook dat is voor de spreker geen reden om zich het genot van vrouwelijk gezelschap te ontzeggen (Const, p. 198). In het rondeel is de situatie toch anders. Daar is het niet Anteros maar Venus zelf die de minnaar met en in de liefde ‘plaagt’ en wel zo erg dat hij Anteros vraagt hem van die liefde te verlossen. Met zijn ‘afkeer’ van de eigen liefde en zijn overgave aan Anteros als enige uitweg vertoont de situatie van onze minnaar, hoe anders ook ontstaan, wel enige verwantschap met die van Cupido of Amor in een van de twee ‘Anteros’-emblemen in de in 1531 voor het eerst en daarna vele malen herdrukte, tevens uit het Latijn in het Duits, Frans en Italiaans vertaalde emblematabundel van Andreas Alciato. Het embleem, steunend op een gedicht uit de Anthologia Graeca, laat zien hoe Anteros met zijn boog en vuur Cupido een koekje van eigen deeg bezorgt, zijn zelfverzekerdheid breekt en een afkeer van zijn eigen hartstocht in hem wekt. Het opschrift interpreteert het gebeuren als de overwinning van de deugd (de ‘Amor virtutis’) op de zinnelijke liefde. Moralistisch aangescherpt, werd het embleem door Jan van der Noot in een epigram verwerkt en in zijn bundel Het Bosken (1570 of 1571) opgenomen. De naam Anteros is er echter niet meer bij. Wel heeft Van der Noot het over de ‘liefde ... goet’ die ‘der ander liefden cracht benemt ende verjaecht’, met hetzelfde werkwoord ‘verjagen’ dus als bij De Castelein (de Latijnse embleemtekst heeft alleen ‘domans’, het overweldigen en bedwingen). Bovendien laat hij dit in het volgende vers (‘Met synen heeten brant hy des anders vier plaecht’) ook nog eens rijmen op ‘plaecht’, een verzwakking ten opzichte van het ‘cremare’ (verbranden) bij Alciato. Heeft ook De Castelein het embleem gekend? Steunt zijn visie op Anteros als de ‘Anti-eros’, de god die (altijd) ‘contrarie der minnen’ is en de liefde ‘verjaagt’, misschien op de ‘pictura’ in de eerste druk van Alciato’s bundel, of op andere, gelijkaardige voorstellingen waarop te zien is hoe Anteros de boog van Cupido breekt? En heeft hij deze voorstelling dan niet begrepen als de verzinnebeelding van de triomf van de ‘liefde reyn tot der deucht’ op ‘de liefde des vleeschs’, zoals Van der Noot het formuleerde? Of heeft hij deze tegenstelling misschien juist verderop in zijn tafelspel gethematiseerd? Het rondeel dat de problematiek van de spreker duidelijk ‘exposeerde’, vormde waarschijnlijk het begin van het stuk (van Pikhaus’ 150 rondelen zijn er 73 ‘beginrondelen’: Het tafelspel, p. 390, n. 66). Waren het ‘afscheid’ van de minne en het beroep op Anteros daarin misschien de aanzet voor een dispuut over de wereldse versus de geestelijke liefde? We weten het niet. Op geen van deze vragen kunnen we een zeker antwoord geven omdat de tekst nu eenmaal niet verder bekend is, evenmin overigens als die van de 37 andere tafelspelen die De Castelein naar eigen zeggen geschreven heeft (Const, p. 220).

Het voorbeeld van De Castelein geeft ons, menen we, de vrijheid om ook zelf hierna en in enkele volgende afleveringen rondelen uit spelen te plukken en als ‘kleengedichtje’ te presenteren. Hierboven zijn we ervan uitgegaan dat ’s mans hopeloze liefde en lijden in het spel ernstig werden genomen. Dat was in rederijkersteksten niet altijd het geval. Waar ze, zoals in een aantal refreinen in het zotte, niet zelf aan het woord zijn maar door anderen vanop een zekere afstand worden bekeken, zijn Venusjankers omwille van hun ‘dwaze’ onrust en onbeheerste druktemakerij veeleer het voorwerp van spot. Het anonieme tafelspel dEen en dAnder uit de verzameling van Trou Moet Blijcken bracht de twee standpunten, dat van de Venusjanker zelf (‘dEen’) en dat van de buitenstaander (‘dAnder’), samen. Het tafelend publiek dat de auteur voor ogen had, zal voornamelijk uit rederijkers hebben bestaan. Juist zij zullen naast de inhoud ook de bijzonder kunstige constructie van het spel hebben kunnen waarderen. Naar de vorm bestaat het spel namelijk geheel uit een combinatie van twee refreinen van elk vier strofen van vijftien regels en negen rondelen. Van de refreinen - een klachtmonoloog van ‘dEen’ en een refrein waarin ‘dAnder’ zich met troost en verwijten tot de klager richt - worden de strofen alternerend, om en om wisselend tussen de twee personages dus, uitgesproken. Een echte dialoog of samenspraak komt alleen in de rondelen tot stand. Eén rondeel opent het spel en daarna volgt er telkens een na de refreinstrofen. Merkwaardig is dat de eerste, uit een of twee verzen bestaande claus van de rondelen volgens de toneelaanwijzingen telkens gezongen moest worden, wat vanwege de A(B)-verzen die nog volgden wel betekend zal hebben dat dit zingen ten minste nog tweemaal moest worden herhaald. De afwezigheid voor of na de zang van expliciete vermeldingen ervan past bij de tendens naar ‘pure’ vormkunst die het spel vertoont. Daarmee behoren de personages hier tot de uitzonderingen die me in de eerste paragraaf over het ‘bewuste’ zingen op het toneel ‘(bijna) altijd’ deden schrijven.

In het rondeel (het vijfde) uit dEen en dAnder dat we hier presenteren, varieert het A-vers op het begin van een in de zestiende eeuw vrij populair lied (‘Een aerdich vrouken heeft mi bedroghen’, nr. 44 in het Antwerps Liedboek). Eenmaal door het publiek herkend, zal het bij de tweede en derde herhaling wel zijn meegezongen. Wellicht werden door het betreffende personage - in dit geval ‘dEen’ - naast de drie A- ook de twee a-verzen (de derde en vijfde regel dus) gezongen: ritmisch kon het en het zou de tegenstelling met de niet zingende ‘Ander’ formeel bekrachtigen.

Uit de tekst moge blijken dat de tegenstelling en de daaruit voortspruitende humor vooral gelegen zijn in de ‘romantische’ pijn en hoop van ‘dEen’ tegenover het scepticisme van ‘dAnder’, die met zijn nuchtere, letterlijk-realistische interpretatie van het ‘dodelijk gewond’-zijn de pathetiek van deze amoureuze metafoor doorprikt. De dialoog luidt als volgt:
Deen singt
Een aerdich vrouken heeft mijn doerwont.
Dander
Doetet arm bloet, wie sal u geneesen?
Deen
Niemant dan zij en mach mijn maeken gesont.
Een aerdich vrouken heeft mijn doerwont,
Och mocht ick eens cussen haer rooder mont!
Dander
Waij neen ghij vrient, het sal een ander weesen.
Deen
Een aerdich vrouken heeft mijn doerwont.
Dander
Doetet arm bloet, wie sal u geneesen?

Een vertaling, die ik altijd graag voor een betere geef, zou kunnen zijn: ‘E. Een mooi vrouwtje heeft me dodelijk gewond. A. Heus? Arme kerel, wie zal je genezen? E. Alleen door haar word ik ook weer gezond. Een mooi vrouwtje is ‘t die me diep heeft verwond. Och mocht ik haar eens kussen op haar rode mond! A. Ach neen, vriend, dat zal een ander wel doen. E. Een mooi vrouwtje heeft me zwaar gewond. A. O ja? Arme stakkerd, wie zal je genezen?’.

Ter afronding en voor de volledigheid kom ik nog even terug op De Castelein en zijn rondeel. De Castelein heeft veel in het amoureuze geschreven: refreinen, (pikante) liederen en een ‘boek’ in balladestrofen over Piramus en Thisbe. Men heeft zich wel eens afgevraagd hoe dit met zijn priesterschap te rijmen viel. Biografische gegevens en zijn werk combinerend, zou men zich in een roman of toneelstuk over zijn leven inderdaad een passage voor kunnen stellen waarin ‘Matthijs’ in zijn kerk in Pamele (bij Oudenaarde) voor het beeld van de heilige Maagd een gekerstende versie van het hier behandelde Anteros-vers uitspreekt: ‘Och, Maria, wild dees liefde verjaghen’, ‘laat de zoete pijn der verzoeking voorbijgaan’... Toch is dit voor een man die al in 1512, lang voor het Concilie van Trente, tot priester werd gewijd waarschijnlijk te modern-ethisch gedacht. Hoe dan ook zou het verbeelde gebed niet worden verhoord. Omstreeks 1520 wist zijn meid Callekin van Peenen De Castelein immers met een zoon, Abraham, te verblijden. Maar ik sluit af, voor iemand op het idee komt De Castelein in een musical verliefd te laten worden op Anna Bijns, of andersom.

Dirk Coigneau

C O L O F O N

O n s C a m e r s v à R h e t o r i k e is het officiële orgaan van het Verbond van de Kamers van Rhetorica Vlaanderen-Nederland vzw. Het Verbond is opgericht in Brussel in 1987.

Het tijdschrift verschijnt eenmaal per drie maanden in een oplage van circa 100 exemplaren.

Adres Bankgegevens van het Verbond
’t Haantje 2, 4854 MV Bavel BIC GEBABEBB
Nederland IBAN BE41 2930 3224 8010

Lidmaatschap van het Verbond
Kamers van 6 leden of meer € 50,00 per jaar
Kamers met 5 leden of minder en toetredende leden € 30,00
Alle leden ontvangen het tijdschrift

Website Druk
www.rederijkers.org     KLA4 Steunpunt Welzijn vzw