Terug naar index
Ons Camers và Rhetorike
Contactadres en verantwoordelijke uitgever: Verbond van de Kamers van Rhetorica vzw.
-
Emiel Francois
Louis Callebautstraat 50
B 9320 Nieuwerkerken,
e-mailadres : emiel.francois@skynet.be
website : www.rederijkers.org
22 ste jaargang nr 2 april – mei – juni
In dit nummer...
Woordje van de voorzitter
Beste vrienden Rederijkers,
Volgende maand , op zaterdag 13 en zondag 14 juni zijn wij toe
aan de 26ste editie van ons Internationaal Rederijkerscongres .
In dit nummer een overzicht van het welgevulde programma.
Verder enkele cruciale data uit de geschiedenis van de stad
Mechelen.
Van onze vaste medewerker Jan Rooms een vervolgartikel over
onze geschiedenis .
Van de hand van Freddy Van Besien een eerste artikel in een
nieuwe reeks “ Een kamer in de kijker “ waarin iemand zijn eigen
kamer of een invloedrijk medelid voorstelt.
Wie zich geroepen voelt om zijn Kamer in de spots te plaatsen
wordt vriendelijk verzocht zijn tekst naar mij door te mailen .
Met vriendelijke rederijkersgroet,
Emiel François
Voorzitter
2
26ste Internationaal Rederijkerscongres
Mechelen
13 & 14 juni 2009
Via de twee nieuwsbrieven en de uitnodiging werd reeds duidelijk
gemaakt dat de rederijkerskamer De Ghesellen vanden Palmryze
de uitdaging heeft aangegaan om ons voor de tweede maal in de
stad Mechelen te verwelkomen.
Dat de organisatoren niets aan het toeval hebben overgelaten
bewijst ten overvloede het programma dat zij hebben uitgewerkt.
Onder het thema “ Horizonten verkennen, grenzen verleggen”
deden zij een inbreng van een totaal nieuw gegeven.
Een feestelijke stoet door de stad om zo de goegemeente het
congres aan te kondigen .
Er wordt terug aangeknoopt met de organisatie van een wedstrijd
onder Kamers om het Rederijkersjuweel .
Hier lag het in de bedoeling er ook de jeugd bij te betrekken, maar
gezien de periode waarin het congres valt, werd hierover geen
akkoord bereikt met het DKO van Mechelen.
Dus krijgen wij een esbattement door 3 Kamers :
- De Waag uit Liedekerke
- De Violieren uit Antwerpen
- Trou moet Blycken uit Haarlem
Op zondag zal op de academische zitting een panelgesprek
gehouden worden op basis van de antwoorden op de vijf aan de
Kamers gestelde vragen.
Zaterdag 13 juni 2009
12.30 u. | Onthaal en ontvangst in de stadsschouwburg |
14.30 u. | Start van de feestelijke stoet doorheen de stad |
16.30 u. | Ontbinding feestelijke stoet Wagenspel der Visoenen op de Grote Markt |
18.00 u. | Aperitief & diner in de Salons Van Dyck |
20.00 u. | Wedstrijd om het Rederijkersjuweel 2009 |
22.30 u. | Prijsuitreiking |
23.00 u. | Verbroedering |
Zondag 14 juni 2009.
9.30 u. | Onthaal in het foyer van de stadsschouwburg |
10.00 u. | Academische zitting.
Welkom door Gaston Kuyckx en Frank Nobels
Intermezzo door Sander Van den Broeck
Panelgesprek rond het thema
“Horizonten verkennen, grenzen verleggen”
Moderator : Frans De Wachter
Intermezzo door Marina Stockx en Lode Tooten
Conclusies panelgesprek
Uitreiking van de bulle inrichting congres 2008
Voorstelling van het 27 ste congres 2010 te Hasselt
Slotwoord door de Verbondsvoorzitter |
12.00 u. | Aperitief en Lunch in de Salons Van Dyck
|
14.45 u. | Statutaire vergadering
|
15.00 u. | Beiaardconcert
|
16.00 u. | Afscheidsdrink met gratis tombola in het lokaal
De Melaan
|
4
Geschiedenis van de rederijkerij
(Deel 52)
In het vorige deel van de Geschiedenis van de Rederijkerij hebben
we de eerste reacties van de overheid op de Beeldenstorm
bekeken en de werkelijke aanleidingen tot deze, met onder meer
de economische en sociale oorzaken. In dit deel bekijken we de
reactie van Filips II zelf op de Beeldenstorm, met vooral de
aanpak van de hertog van Alva. .
Vernielingen
Het zal nooit mogelijk zijn om een volledige lijst op te maken van
alle door de beeldenstormers beschadigde en vernielde
voorwerpen of om een nauwkeurige berekening te maken van de
aangerichte schade. Uiterst zeldzaam zijn de bewaard gebleven inventarissen
van de vernielingen die aan de commissarissen van
Margaretha van Parma en naderhand aan de Raad van Beroerten
overhandigd zijn. In de noordelijke Nederlanden wordt bovendien
in 1572, in 1580 en later, nog heviger gestormd dan in 1566. Ook
door de Franse revolutionairen worden bij het binnenvallen in ons
land, veel later, talloze abdijen en kloosters leeggeplunderd en
platgebrand en worden kerken beschadigd. Het gaat hierbij niet op
om latere schade op de rekeningen van 1566 te schrijven.
De vernielingen die de beeldenstormers aanrichten zijn heel
divers. De toegangspoorten worden opengebroken en men dringt
de kerk binnen. Niets dat heilig is, wordt gespaard, noch relikwieën,
noch kerkschatten. De (heiligen)beelden worden vernield,
door middel van ladders en touwen omver gehaald, omvergeworpen,
afgerukt en aan stukken geworpen of worden met
gaffels en hellebaarden van hun voetstuk geworpen en met hamer
slagen vernield. Soms bewerken zelfs kinderen met kleine hamertjes
stukken die op de grond liggen.
Hoofdaltaren en kleinere altaren worden vernield en stukgeslagen.
Glasramen worden kapotgegooid en kerksieraden vernield, net
zoals grafzerken en grafschriften, orgels en schilderijen.
Versieringen in de kerken worden geroofd of in brand gestoken,
kruisbeelden afgerukt of neergehaald en priestergewaden aan
flarden gescheurd. Liturgische boeken en vaak kostbare handschriften,
worden uit de ramen gegooid, verscheurd of in brand-
gestoken, relikwieën onder de voeten vertrapt, net zoals de Heilig
Sacramentshuisjes, die verder aan stukken geworpen worden of
opengebroken. Retabels worden aan stukken geworpen, net als
doopvonten, die vaak verder stukgeslagen worden. De geconsacreerde
hosties worden op de grond gegooid, vertrapt en vermorzeld.
Cibories worden geledigd en kleerkisten opengebroken.
In bepaalde abdijen zet men een groot eet- en drankfestijn op het
getouw met de voorraad uit de kelders en de keukens. Op andere
plaatsen laden de beeldenstormers meubelen, klederen en andere
voorwerpen op wagens en voeren ze weg.
In de historiografie is men het er nu over eens dat de Beeldenstorm
geen uiting van spontane volkswoede is geweest, maar dat
er vaak slechts een handvol 'kerkbrekers' aan het werk zijn
geweest en dat ook de hongerwinter van 1565-1566 niet overschat
mag worden. Het zwakke optreden van de overheid en de verdeeldheid
in de hoogste Brusselse regeringskringen, staan in schril
contrast met de vastberaden actie van de protestanten en anderen,
die vaak beeldenstormers betaald hebben om de kerkgebouwen te
zuiveren. De Beeldenstorm is op de eerste plaats een revolte tegen
de allesoverheersende godsdienst geweest, al hebben ook factoren
als geruchten over dreigend wapengeweld aan de kant van Filips
II, de stagnatie van de handel en de daarmee gepaard gaande
werkloosheid, de gewelddadige acties van de beeldenstormers
mee aangewakkerd.
Gemor leidt tot onafhankelijkheidsstrijd
Door verwerving en verovering, worden de Nederlanden in de
15de eeuw voor het grootste deel feodaal bezit van het Bourgondische
huis. Zij heersen over het Duitse rijk en Spanje. Hun
belangen en hun politiek zijn Europees gericht, en ze bezitten
geen directe banden met de gewesten bij de Noordzee, zoals het in
de hoge Middeleeuwen wel het geval was geweest, al zal Karel V
'toevallig' wel in Gent geboren worden.
Vanaf het begin van de 16de eeuw heerst er, zoals we reeds gezien
hebben, in onze gewesten geregeld onrust op politiek, economisch
en religieus vlak. De groeiende strengheid en onverbiddelijkheid
van de Habsburgers en hun ambtenaren dragen daar ongewild toe
bij. Bij de overdracht door Karel V van zijn bewind in 1555 aan
zijn zoon Filips II, is de toestand in de Nederlanden vrijwel
onhoudbaar en chaotisch geworden. Een algemene opstand tegen
het feodale gezag lijkt onafwendbaar. Bovendien wordt dit nog
eens aangewakkerd door economische tegenslagen (hoog oplopende
staatsschulden, voedselgebrek, inflatie, uiterst impopulaire
bestuursmaatregelen, hoge belastingen en de Hervorming).
Dit alles is een ideale voedingsbodem, voor een aanvankelijk
kleine groep ontevredenen (edelen, geestelijken, geleerden, kooplieden
en kunstenaars), die door de nieuwe renaissance-ideeën zijn
aangestoken, om een oppositie te vormen tegen Filips II die zich
in het verre Madrid heeft teruggetrokken. Aanvankelijk uit de
oppositie zich vooral onder het mom van verzet tegen zijn afgevaardigden
en beambten.
Aanvankelijk liggen de belangrijkste verzetshaarden in de rijkere
en cultureel verder ontwikkelde zuidelijke Nederlanden, waar in
die tijd ook de meeste protestanten wonen. Het ligt dan ook voor
de hand dat hier het wankelend Spaanse gezag, samen met de fel
bedreigde katholieke kerk, het eerst en felst tot de tegenaanval
overgaat. Zware belastingen, vervolging, marteling en executie
om geloofsredenen worden schering en inslag, met als dieptepunt
de terechtstelling van leiders als de graven Egmont en Horne in
1568. De harde hand levert echter niet het gewenste resultaat op.
Alva (1567-1573)
Margaretha heeft voor Filips II de kastanjes uit het vuur gehaald,
maar wordt door hem zomaar aan de deur gezet. Alva, even onwrikbaar
en fanatiek rooms-katholiek als zijn koning, komt in
augustus 1567 dan ook met grootse plannen naar onze gewesten.
Hij bewijst alras dat hij gestuurd is om het kaf van het koren te
scheiden. Op 10 september 1567, drie weken na zijn aankomst,
slaat Alva zijn meest opzienbarende slag: de graven Egmont en
Horne worden aangehouden. Ze worden door Alva gevangen gehouden
tot een spectaculaire aangelegenheid zich zou voordoen.
Die komt er door de inval van Oranje in Brabant. Op 28 mei 1568
laat Alva het Hotel van Culemborg, waar het Eedverbond der
Edelen was ondertekend, met de grond gelijkmaken. Op 5 juni
1568 worden Egmont en Horne, samen met twintig andere edelen,
op de Brusselse Grote Markt onthoofd. Strenge maatregelen
zullen na 1566 iedere mogelijke herhaling van Beeldenstorm of
opstand moeten voorkomen. Alle macht dient in de Brusselse
regering te worden geconcentreerd, zodat voortaan iedere oppositie
in de kiem kan gesmoord worden.
Vóór zijn komst naar de Nederlanden heeft Alva al zijn plan in het
geheim besproken met zijn koning, die zich halsstarrig achter hem
verschuilt. Voor de strenge vervolging en bestraffing van de beeldenstormers
stelt hij op 20 september 1567, amper één maand na
zijn aankomst, de uitzonderingsrechtbank in: de Raad van
Beroerten, in de volksmond de 'Bloedraad' genoemd, om de rebellen
te vonnissen. Deze speciale rechtspraak wordt aan de gewone
rechtbanken onttrokken, en kan op die manier de traditionele
voorrechten, - die er vooral voor de adel bestaan - negeren. De
Raad van Beroerten houdt in het geheel geen rekening met
tradities, privileges of persoonlijke reputaties. Verdachten
vluchten en verschuilen zich of zwerven in benden als 'bosgeuzen'
rond.
De Raad van Beroerten is een commissie van negen leden die
onder toezicht staan van drie Spanjaarden en door Alva zelf wordt
voorgezeten. Voor iedere maatregel is zijn handtekening vereist.
Alva's hoofddoelstelling is rebellen te straffen en ordeverstoring te
beteugelen, maar is hoegenaamd niet geïnteresseerd in de zuivere
theologische aspecten van de ketterij. Dàt is een zaak voor de
Inquisitie.
Talrijke arrestaties worden verricht en vele straffen en
doodvonnissen uitgesproken. Tussen 1567 en 1569 worden meer
dan tienduizend mensen voor de 'Bloedraad' gedaagd, waarvan er
ruim duizend terechtgesteld worden. Daarenboven worden heel
wat bezittingen in beslag genomen, wat een welkome toegift is
voor de lege Spaanse beurs.
Deze repressie dwingt vele van de betrokkenen tot een exodus.
Van al deze ballingen, zal Oranje al vlug de centrale figuur
worden. Zijn leidende rol in de oppositie tegen Filips II en Alva,
is echter niet altijd echt revolutionair geweest. Als eenmaal de
keuze van een opstand voor hem echter vaststaat, krijgt hij van
iedereen het vertrouwen. Zelf rekent hij niet meer op een eventuele
genade van Filips II en kiest van nu af aan definitief voor
een opstand en een eventuele burgeroorlog.
Ook in Gent zal de repressie brutaal verlopen. Alonso de Ulloa, de
plaatsvervangende gevolmachtigde van de hertog van Alva, behandelt
alle Gentenaars als beeldenstormers en ontketent vanuit
het Spanjaardenkasteel (gelegen nabij de vroegere Beestenmarkt)
een echte terreur. De terechtstellingen van verdachten op de
brandstapel worden voor de Gentenaars bijna een wekelijks kijk
spel. Een staaltje van zijn wreedheid toont deze 'beul van Gent'
bijvoorbeeld als hij de vroegere, nu lutheraan geworden pastoor
van Vinderhoute, Gillis de Meyere, naar de brandstapel laat
voeren. Om hem het spreken te beletten laat hij hem tot bloedens
toe op de mond slaan. Als een stedeling de volgende dag tussen de
smeulende resten een beentje van de verbrande ketter wil oprapen,
wordt hij door een Spaans soldaat bij de kraag gegrepen en meegevoerd.
Alva heeft van Filips II de opdracht gekregen om van de Nederlanden
een 'presidia' te maken, van waaruit Spanje zijn gezag en
geloof kan opdringen in Frankrijk, Engeland en het Duitse Rijk.
Alva beweert dat 'het oneindig veel beter is om een verarmd en
zelfs door oorlog geruïneerd land voor God en koning te behouden,
dan het ongeschonden in handen te laten vallen van de
duivel en zijn aanhangers', waarmee hij op de ketters doelt. En
Alva voegt aldus meteen de daad bij het woord. Hij wil in de
Nederlanden een volledig nieuwe wereld creëren, maar hij schrijft
in een brief van 1568 aan zijn koning dat “costumen” vernietigen,
die diep wortel geschoten hebben bij een volk dat altijd vrij is
geweest, een moeilijke zaak is. Alva zal er weliswaar nooit in
slagen om de hele Nederlanden te veroveren, maar het grondgebied
dat hij wel verovert, wordt beslist totaal geruïneerd.
Golven van plunderingen, brandstichtingen en geweldplegingen
gaan over de Vlaamse dorpen heen, gepaard met arrestaties en
executies. Alva voert zijn 'geloofspropaganda' met brandstapel en
beulszwaard. Tussen zijn komst in 1567 en 1568, het jaar waarin
Spanje gedwongen zal worden om de onafhankelijkheid van de
zeven noordelijke provincies te erkennen, zullen de Nederlanden
vrijwel permanent in staat van oorlog zijn.
Alva creëert zelf de meeste oppositie tegen zijn persoon. Zijn
gedrag is wraakroepend te noemen en de heerschappij van zijn
terreur is op bepaalde momenten zo afschuwelijk, dat hij zelfs
vele trouwe katholieken in de armen van de oppositie zal drijven.
Pirenne zegt over Alva dat hij “onbuigzaam en met een gerust
geweten zich een weg baande door het puin”. Met meer dan
negenduizend Spaanse manschappen behandelt Alva de Nederlanden
als vijandig gebied. Zijn enige doel is straffen. Hij eist
slachtoffers en voorbeelden, zoals de graven Egmont en Horne.
En in deze omstandigheden proberen de rederijkers het hoofd
boven water te houden. Proberen...
Rederijkerswerk op de index
De Inquisitie wordt hardnekkig doorgezet met brandstapels en
folteringen. In 1569/1570 vergaderen op bevel van de hertog van
Alva talrijke hoge geestelijken om de lijst van de verboden
boeken, door het Concilie van Trente samengesteld, uit te breiden.
Hoewel de nadruk valt op religieuze werken, dat wil zeggen
'ketterse', ontbreekt ook deze keer de wereldse literatuur niet
helemaal. Ook volksboeken en liederboeken worden door de
Index getroffen. Het plakkaat brengt bovendien een nieuwe zware
slag toe aan het nog resterende rederijkersrepertorium. Naast
bijvoorbeeld "Vanden Vos Reynaerde", worden ook talrijke,
weliswaar minder bekende, rederijkersstukken op de lijst geplaatst,
waaronder:
- "Een batement oft spel vanden uprechten aflaet gheprent tot
Ghendt". (= gedrukt te Gent)
- "Een batement van vier personagien: den pastoor, medecyn,
den advocaet ende zot, ghenoumt onnoosel".
- "Een bouc gheintituleert een gheneuchelic batement van vijf
personagien".
- "Die cleene colloquie int vlaemsche ende franchois" bij Joos
Lambrechts Gandavi anno 50 et Antwerpie apud
Waesberghe. (= gedrukt in 1550 door Joos Lambrechts te
Gent en door Waesberghe te Antwerpen.)
- "Ecclesiasticus in liedekens" ghestelt by Jan Fruytier.
- "Een figure van 't crucifix der fonteynen des levens daerboven
staet aldus: "so wie dorstet de comme ende neme des levens
om neyt" apocalyps XXI" (zie Openbaring van Johannes,
hfdst. XXI, vers 6).
- "Een figure van Onsen Heere, daer by staet: "ego sum pastor
bonus".
- "Een figure van den verlorene sone met een mounck (=
monnik) daerbij."
- "Dertien gheboden bij Jacob Jansse Brugis".
- "Een warachtighe historie van Bosch gheseyt Joris van den
Cateline te Ghendt om het vrij openlyck straffen der
afgoddische leere ghebrandt ter groote nutte ende
vertroostinghe aller christenen ghescreven."
- "Lietboecxkins" ghedruct by Jan van Ghele anno 1548.
- "Pro quosticatie (= kwoztizatie: de waardering van iets
bepalen) van Pantagruel Gandavia" (Pantagruel: door de
Franse dichter Rabelais geschapen type van de bon vivant) bij
Cauwel 54 (= 1554, Rabelais stierf in 1553)
- "De psalmen Davids van Clement Marot in dichte ghestelt by
Lucas de Heere" te ghendt by Manilius anno 65.
- "Refereynen van dat oordeel", sine auctore (= zonder naam
van de auteur).
- "Uuylenspieghel apud Joannem van Ghele", sine privilegio
et anno.".
- "Veelderhande gheestelicke liedekens, oude en nieuwe, om
alle droefheyt ende melancolije te verdrijven"
En verder op de lijst, zoals we reeds weten, "
Den Boom der
Schriftueren" wegens een luthers karakter en "
Een spel van
sinnen up tderde, tvierde ende tvijfde Capittel van dwerck der
apostelen", hoewel van het stuk in deze periode geen opvoeringen
bekend zijn. Ander bekend niet-rederijkerswerk dat op de Index
van 1569 een plaatsje krijgt, zijn "
Broeder Russche" en
"
Vergilius", net zoals een van de weinige prozaromans op de lijst
"
Rijckaert sonder Vreese". Liefde en huwelijk worden blijkbaar
ook nauwlettend in de gaten gehouden, waarvan werkjes als
"
Tghevecht der minnen, venus enz", de "
Conste der minnen",
"
Vanden hinnentastere" en "
Moorkensvel" op de lijst getuige
zijn. Ook zij belanden door een koninklijk edict op de brandstapel.
Indirect bewijst deze lijst ons hoe indrukwekkend wellicht het
rederijkersrepertorium op dat ogenblik is. Het feit dat er vandaag
uit deze periode weinig dichtwerken en toneelstukken bekend zijn,
wordt door menig auteur aangehaald als bewijs voor het feit dat de
rederijkerskamers in die periode weinig actief zouden geweest
zijn. Argumenten die geen hout snijden! Het bewijst ons immers
integendeel hoe diepgaand de ingreep van de politieke gebeurtenissen
op het cultureel leven is. De Spaanse bezetter maakt
hardnekkig jacht op dit soort schriftstukken. Ze worden verbrand,
de bezitters ervan gestraft en over latere herdrukken is er in de
zuidelijke Nederlanden blijkbaar weinig of geen sprake. In het
protestantse Noorden, dat zich geleidelijk vrijvecht van de Spanjaarden,
kunnen de rederijkers zich nu echter vrijuit en openlijk
uiten. Een rijk literair leven zal er zich ontwikkelen als aanloop
naar de Gouden Eeuw.
De grootse rederijkerstornooien hebben dan ook voornamelijk nog
enkel plaats in de noordelijke Nederlanden onder meer te Rotterdam
op 20 juli 1561 en 18 augustus 1598; te Delft op 20 mei
1581; te Leiden, voor alle kamers van Brabant en Holland, op 22
oktober 1606 en in 1613. In dat laatste jaar heeft er op 07 juli nog
een wedstrijd plaats te Amsterdam.
Slechts weinig auteurs uit de zuidelijke Nederlandse auteurs zullen
openlijk de kant van de Contrareformatie kiezen. Enkele
strijdlustige verzen van de Antwerpse onderwijzeres Anna Bijns
niet te na gesproken. In heftige bewoordingen orakelt zij steeds
opnieuw tegen de hervormers en hun helpers. Zoals bijvoorbeeld
in de hiernavolgende verzen tegen de protestantse bendeleider uit
Gelderland, Maerten van Rossem:
- "Merten van Rossem, met veel kwaad gespuis verzeld (= vergezeld)
Heeft menig schoon huis in brande gesteld;
Maar Luthers boosheid gaat verre boven schreven,
Door hem zjn kerken, kluizen, kloosters geveld,
Meng goedmanskind (= fatsoenlijk), niet mogelijk geteld (= onmogelijk te tellen)
Uit klossters gejaagd (...) ".
Intussen probeert de hertog van Alva nog steeds met de wapens
het tij te doen keren in het voordeel van de rooms-katholieken. In
Gent bijvoorbeeld ziet het stadsbestuur zich genoodzaakt om volledig
de kaart van de bezetter te trekken. Op 08 mei 1570 vaardigt
de stadsmagistraat een verordening uit tegen verdachte vreemdelingen
die zich in de stad zouden ophouden. Zij die minder dan
vier jaar in de Gentse stad wonen, zijn verplicht om een getuigschrift
van 'goed' katholiek voor te leggen, dat afgeleverd dient te
worden door de pastoors van hun laatste woonplaats.
Het zijn allesbehalve rooskleurige tijden voor de bevolking. Ze
worden opgejaagd door de Inquisitie, moegetergd door rondzwervende
en plunderende soldatenbendes, leeggezogen door
steeds hogere belastingen. Bovendien komt er in 1572-73 nog een
strenge winter bovenop (in Gent zijn de Leie en de Schelde
bijvoorbeeld volledig dichtgevroren). Deze strenge winter wordt
bovendien gevolgd door een late navorst die de graanoogsten
volledig doet mislukken waardoor de graanprijzen de hoogte
inschieten.
Alva en de rederijkers
Alva heeft overduidelijk de opdracht meegekregen om al diegene
die hun plichten tegenover het Spaanse bestuur niet nakomen, of
niet naar de zin van datzelfde Spanje gehandeld hebben, te bestraffen.
Ook de rederijkers valt dit lot te beurt. Reeds bij zijn aankomst
te Brussel, stelt Alva in een kerkelijk rapport voor om alle
rederijkerskamers te sluiten, aangezien ze in zijn ogen toch maar
konventikels van ketterij zijn. De rederijkerskamer van ’s Hertogenbosch
wordt reeds in 1568 ontbonden en afgeschaft. In het
plakkaat in verband met de afschaffing van de kamer vermeldt hij
duidelijk 'omdat ze enkel haarden van schandalen en kwaad zijn'.
Hij schijnt een bijzondere haat tegen de rederijkers gehad te
hebben. Hij blijft ze als broeinesten van ketterij beschouwen en
wil ze kortwieken of zelfs koudweg verbieden en opheffen. Als hij
bijvoorbeeld het platgebrande en uitgemoorde Mechelen, na één
jaar al de afgenomen voorrechten terugschenkt, zijn de rederijkerskamers
het enige gilde of broederschap, dat buiten deze
genadeverlening valt.
Daarna acht de hertog van Alva de tijd rijp om de Nederlanden
een nieuwe politieke structuur op te leggen waardoor het land
volledig aan Spanje zou onderworpen worden, waarbij hij echter
geen rekening houdt met de lokale belangen, waaronder de rederijkerij.
Hij kondigt een algemene amnestie af, waarvoor vrijwel
niemand in aanmerking komt. Als een van de eerste slachtoffers
van de Spaanse repressie vallen Anthonis van Stralen, buitenburgemeester
van Antwerpen en hoofd van de Antwerpse
'Violieren' tijdens het landjuweel van 1561 en Melchior Schetz, de
prins van deze zelfde kamer, en een mild begunstiger van kunsten
en wetenschappen.
Na 1570 zullen de opstand en de daarmee gaande onzekerheden,
alsook de ingrijpende veranderingen op artistiek gebied, de rederijkerij
een volledig ander aanzien geven.
In het volgende deel behandelen we de rederijkers-literatuur
tijdens de opstand met onder meer de geuzenliederen, de reformatorische
refreinen spelen, de apostelspelen, de psalmvertalingen
en “souterliedekens”.
Wordt vervolgd
Jan Rooms
Koninklijke Soevereine
Hoofdkamer van Retorica
“De Fonteine”, Gent
Historiek1
Deze rederijkerskamer wordt in de bronnen De Fonteine
genoemd, occasioneel ook de Fonteinisten. Haar zinspreuk was
“Alst past, bi appetite”, haar patroonheilige de heilige
Drievuldigheid (de fontein met drie stralen verwijst hiernaar). Het
gezelschap werd op 9 december 1448 officieel door het Gentse
stadsbestuur erkend. Daarmee is De Fonteine een van de oudste
rederijkerskamers in Vlaanderen en de Nederlanden. De statuten
van De Fonteine zijn bovendien de oudst bewaarde voor een
rederijkerskamer. Ze vallen op door hun uiterst elegante
omschrijving van het basisconcept van een rederijkerskamer. Zo
wordt in de tekst benadrukt dat eerbaar vermaak een goede
remedie biedt voor de verdrijving van melancholie en ledigheid en
dat zonder de inspiratie van de heilige Drievuldigheid niemand
zich kon vervolmaken. De Fonteine legde zich van het begin af
toe op zowel toneel als lyriek, meer bepaald het genre van de
refreinen.
1 Deze tekst werd oorspronkelijk gepubliceerd op de website van Literair Gent
(www.literair.gent.be). De auteurs zijn Anne-Laure Van Bruaene en Freddy
Van Besien.
Het eerst bekende publieke optreden dateert van 1458, toen de
Bourgondische hertog Filips de Goede zijn intrede in de stad
maakte. In 1476 slaagde De Fonteine erin van hertog Karel de
Stoute een privilege te verkrijgen waardoor het gezelschap
voortaan mocht optreden in de vorstelijke kleuren en voorrang
genoot op de andere Gentse toneelgezelschappen. De Fonteine
bouwde haar geprivilegieerde positie in de zestiende eeuw uit
door zich (ditmaal wellicht zonder vorstelijke toestemming) met
de titel van hoofdkamer in Vlaanderen te tooien. In die
hoedanigheid erkende of doopte De Fonteine nieuwe
rederijkerskamers in Vlaanderen. Ze diende daarbij wel de
concurrentie te dulden van de Brugse rederijkerskamer de Heilige
Geest en van de Ieperse rederijkerskamer Alpha et Omega. De
oudste bewaarde doopbrief van De Fonteine dateert van 11 juli
1517 en werd verleend aan de Roeselaarse rederijkerskamer De
Zebaer Herten. De dooppraktijk toont aan dat De Fonteine ook
buiten de stad groot prestige genoot.
In de Gentse context benadrukte De Fonteine als primus inter
pares veeleer de solidariteit met de drie andere rederijkerskamers
(Sint-Barbara, Sint-Agnete en Mariën Theeren) dan haar
geprivilegieerde positie. Zo dienden de vier Gentse
rederijkerskamers herhaaldelijk samen rekwesten in bij het
stadsbestuur en kregen ze in 1533 een gelijke stedelijke subsidie
van drie pond groten toegewezen. Ook verzetten ze zich samen
tegen de aanspraken van de vorstelijke rederijkerskamer De
Balsemblomme. Toch was het De Fonteine die het meest op de
voorgrond trad. In 1498 organiseerde het gezelschap naar
aanleiding van een grote schutterswedstrijd (die door hertog Filips
de Schone werd bijgewoond) een banket voor de
rederijkersgezelschappen die de schuttersgilden hadden vergezeld.
In 1539 organiseerde De Fonteine een grote toneel-en
refreinwedstrijd waaraan negentien gezelschappen uit Vlaanderen
en Brabant deelnamen. Deze wedstrijd zou de rederijkers echter
een slechte faam bezorgen. Niet alleen werd een verband gelegd
met de Gentse opstand tegen Karel V die kort na de wedstrijd
uitbrak. Bovendien gaven verschillende van de opgevoerde spelen
van zinne blijk van een gistende religieuze heterodoxie onder de
rederijkers. De centrale overheid nam echter vooral aanstoot aan
het feit dat de opgevoerde spelen kort na de wedstrijd in een
gedrukte bundel bij de Gentse drukker Joos Lambrecht
verschenen. Door de combinatie van beide, moeilijk te controleren
media – toneel en drukpers – konden immers grote groepen van
de Nederlandse samenleving in aanraking komen met
nieuwgezinde ideeën.
Ondanks een verscherpte censuur werd De Fonteine zelf niet
rechtstreeks verantwoordelijk gesteld voor het debacle. Zowel
voor als na de wedstrijd in 1539 nam het gezelschap deel aan
wedstrijden buiten de stad: onder andere in Leuven in 1478, in
Hulst in 1483, in Antwerpen in 1496, in Kortrijk in 1512, in
Deinze in 1542 en in Aalst in 1551. Toch plooide de
rederijkerskamer zich in de tweede helft van de zestiende eeuw
net zoals de andere Gentse kamers terug op een lokale literaire
sociabiliteit. Ze nam niet langer deel aan wedstrijden buiten de
stad en doopte geen nieuwe rederijkersgezelschappen meer. De
Fonteine speelde op dat moment zowel op literair als religieus
vlak geen toonaangevende rol meer. Niettemin werden de
subsidies van de vier Gentse rederijkerskamers na de
Beeldenstorm (1566) geschrapt. De Fonteine was net zoals de
andere kamers actief tijdens de Calvinistische Republiek (15771584).
In 1608 verleende de stad Gent nieuwe statuten aan De Fonteine.
Het is niet duidelijk of er ook echte continuïteit was met het
zestiende-eeuwse gezelschap. De nieuwe Fonteine wierp zich
opnieuw op als hoofdkamer in Vlaanderen. Zo was het gezelschap
nauw betrokken bij de uitbouw van een rederijkersnetwerk in het
Land van Waas.
Over de verdere zeventiende-eeuwse geschiedenis is niet veel
geweten, maar in het begin van de achttiende eeuw herrees De
Fonteine opnieuw uit haar as als de “Feniksgilde”: in 1700 werd
De Fonteine opnieuw opgericht, eerst als dichtgenootschap, maar
weldra ook als toneelgezelschap. Ze gaf voorstellingen in de
schouwburg "het Ganxken", een bijgebouw van het huis van
Lucas van Branteghem, gelegen aan het huidige Sint-Baafsplein,
en bereikbaar via een smalle gang in de Mageleinstraat. De Gentse
drukker Cornelis Meyer was de drijvende kracht.
Later verwierf De Fonteine in de Oude Houtlei een eigen
schouwburg, de "Parnassusberg", en ze werd in 1790 officieel
erkend door de Staten van Vlaanderen. Tijdens de Franse periode
bracht De Fonteine lange tijd toneelopvoeringen in het
Nederlands, o.a. uit het Franse (Voltaire, Molière, Pelletier de
Volmeranges) en uit het Duitse repertoire (Kotzebue); later bracht
ze ook Nederlandstalige bewerkingen van Franse (komische)
opera's. Onder haar leden telde ze toen o.a. Karel Broeckaert,
auteur van o.a. "Jellen en Mietje" en de drukker Jan-Frans
Vanderschueren, uitgever van o.a. "De Vlaemschen Indicateur" en
de "Gazette van Gend".
In 1819 werd ze door koning Willem I tot Koninklijke
maatschappij verheven. Jan-Frans Willems was hoofdman van De
Fonteine van 1841 tot 1846. Hij moedigde het schrijven en spelen
van oorspronkelijk Vlaams toneelwerk aan, wat leidde tot
opvoeringen van werken van o.a. Prudens van Duyse, Victor
Lemaire, Pieter de Cort, Willem Rogghé en van Willems zelf. In
de tweede helft van de negentiende eeuw bracht De Fonteine haar
voorstellingen in de Minardschouwburg. Onder haar
(bestuurs)leden telde ze o.a. C.P. Serrure, Napoleon Destanberg
en Karel Ondereet (beiden tevens gevierde acteurs). Diana Robyn
en Julie Lacquet waren de steractrices. De toneelactiviteiten vielen
echter grotendeels weg na de oprichting van een
beroepsgezelschap te Gent in 1871 en De Fonteine evolueerde in
de richting van een geleerd genootschap.
Hedendaagse werking
Sinds 1943 geeft De Fonteine vzw een wetenschappelijk
tijdschrift uit, gewijd aan historisch en letterkundige onderzoek
van de oudere en nieuwere rederijkersliteratuur en –cultuur: het
Jaarboek van De Fonteine. Er zijn sindsdien meer dan veertig
delen verschenen. Door de medewerking van tal van Zuid- en
Noord-Nederlandse specialisten is dit Jaarboek toonaangevend
voor de studie van de rederijkerij. Het is het enige
wetenschappelijke orgaan dat geheel aan dit typische aspect van
de Nederlandse cultuur is gewijd. De redactie bestaat uit Dirk
Coigneau (vakgroep Nederlandse literatuur Universiteit Gent),
Werner Waterschoot (Koninklijke Academie voor Nederlandse
Taal- en Letterkunde) en Anne-Laure van Bruaene (vakgroep
nieuwe geschiedenis Universiteit Gent).
De Fonteine zet haar traditie van soevereine hoofdkamer voort
door de erkenning, in samenwerking met het Verbond van de
Kamers van Rhetorica, van rederijkerskamers.
De Fonteine beschikt ook over een eigen archief met documenten
vanaf 1700 (resolutieboeken, verslagen van vergaderingen,
rekeningen, ledenlijsten, brieven, foto's, enz.). Voorts bezit het
ongeveer 1.300 gedrukte toneelstukken uit de 17de, 18de, 19de en
20ste eeuw, ongeveer 200 toneelstukken in handschrift uit de 19de
en 20ste eeuw en zowat 200 partituren van zangstukken uit de
18de en 19de eeuw. Er zijn ook enkele museale stukken zoals
eremedailles en vlaggen. Het archief is ondergebracht in haar
lokaal in de “Berg van Barmhartigheid”, Abrahamstraat 9 te Gent.
Het is consulteerbaar op afspraak.
Daarnaast organiseert De Fonteine culturele activiteiten, o.a. ter
gelegenheid van haar patroonfeest.
Het bestuur van De Fonteine bestaat uit de volgende leden:
- Dr. Freddy Van Besien: hoofdman en archivaris
Dr. Dirk Coigneau: griffier en redacteur van het Jaarboek
Dr. Ruud Ryclaert : penningmeester.
Dr. Werner Waterschoot: redacteur van het Jaarboek
Dr. Anne-Laure Van Bruaene: redacteur van het Jaarboek
Jaarboek
Mevr. Kristine Duthoit
Dr. Samuel Mareel
Dr. Stijn Bussels
Website:
www.fonteine.be
Info :
Wij feliciteren Jan Hoeckman voor zijn vijftigjarig jubileum als
penningmeester van de Soevereine Hoofdkamer van Retorica "De
Fonteine" te Gent. De eed verleende hem de titel van
erepenningmeester. Hij wordt opgevolgd door Ruud Ryckaert.
Mechelen
Een oorkonde uit 1008 is het oudst bewaard gebleven document
met de vermelding van de naam Machlines. Later werd dat
Machele , Mechgelme en tenslotte Mechelen.
De stadsnaam zou afgeleid zijn van “mahal” wat verwijst naar een
vergader- of gerechtsplaats.
Tot 1795 was de stad het centrum van de Heerlijkheid Mechelen.
Het had dezelfde status als Holland, Zeeland, Vlaanderen en
Brabant.
Gedurende een korte periode in de 16de eeuw werden de Nederlanden
vanuit Mechelen geregeerd. Periode die bijdroeg tot het
uitgebreide kunstbezit en meerdere merkwaardige gebouwen.
Dankzij de opgang van de lakenindustrie kende de stad een steile
opgang . Van de bloei van deze periode getuigden de stadswallen
met 12 poorten,een lakenhalle met belfort en het schepenhuis
tussen de IJzerenleen en de Grote Markt
De dochter van Lodewijk van Male, Margaretha van Male huwde
in 1369 met Filips de Stoute,hertog van Bourgondië. Hierdoor
kwamen zowel Vlaanderen als Mechelen in het Bourgondische
rijk.
In de 15de en 16de eeuw beleefde de stad haar bloeitijd . Tijdens
het bewind van Karel de Stoute werd bepaald dat de Rekenkamer
en het Opperste Gerechtshof naar Mechelen verhuisden,waardoor
de stad de juridische hoofdstad van de Nederlanden werd;
De glans werd nog versterkt met de komst van Margaretha van
Oostenrijk in 1507. Zij bestuurde de Nederlanden vanuit
Mechelen. Na haar overlijden taande het belang van de stad.
Op 6 augustus 1546 veranderde de ontploffing van een
kruitmagazijn de geschiedenis van de stad. Er vielen meer dan 200
doden en 600 gewonden. Door de kracht van de ontploffing werd
het water over een afstand van 300 meter uit de stadsgracht
geslingerd en nog dagen later werden er overal in de stad
verbrande viskadavers teruggevonden.
Nadat Bernard van Merode, een luitenant van Willem van Oranje
op 31 augustus 1572 de stad had ingenomen , heerste er
onenigheid tussen de voor- en tegenstanders.
Een maand later zetten de tegenstanders van de Orangisten de
stadspoorten open voor de Spaanse troepen van de Hertog van
Alva.
In 1579 was de stad quasi volledig omringd met calvinistisch
bestuurde steden waardoor de aanvoer van levensmiddelen
moeizaam verliep. Met als gevolg massale emigratie.
In 1585 werd Mechelen veroverd door Alexander Farnese.
In 1803 bezocht Napoleon Bonaparte de stad en besteeg de Sint
Romboutstoren.
Vanaf 1833 werd de stad een belangrijk spoorwegknooppunt.
In 1835 reed de eerste trein op het vasteland tussen Mechelen en
Brussel dank zij Engelse ingenieurs die zich als adviseurs bij de
aanleg van de spoorweg te Mechelen vestigden.
De stad werd zowel tijdens de Eerste Wereldoorlog als tijdens de
Tweede Wereldoorlog zwaar beschoten , waardoor meerdere
historische gebouwen geheel of gedeeltelijk werden verwoest en
later in een retrostijl heropgebouwd werden.
Rond 1964 werd een begin gemaakt met een relatief grootschalige
immigratie. Eerst werden er Spaanse arbeidskrachten
aangetrokken ,later een volgende golf van Marokkanen.Deze
laatsten vormden in 2006 reeds met 14 % de grootste allochtone
bevolkingsgroep van de Mechelse bevolking .
Lidmaatschapsbijdrage 2009
De Raad van Bestuur besliste de lidmaatschapsbijdrage 2009
niet te verhogen.
Dit moet iedereen de mogelijkheid geven om tegen een
minieme bijdrage lid te blijven van het Verbond.
- Kamers : 25 €
- Zij ontvangen het tijdschrift
Zij hebben medezeggenschap in het Verbond .
Zij kunnen deelnemen aan werkgroepen en studiedagen.
- Toetredende leden : 15 €
- Zij ontvangen het tijdschrift en steunen hierdoor de
rederijkerij .
Kenmerken bankrekening :
BIC : GEBABEBB . IBAN : BE41 2930 3224 8010
TIJDSCHRIFT
Binnen de Raad van Bestuur werd beslist dat aan alle aangesloten
Kamers een nieuwe service zal verleend worden.
Deze service houdt in dat aan de hand van ontvangen e-mail
adressen een database zal aangelegd worden van AL de leden van
hun Kamer die een elektronische kopie van het tijdschrift wensen
te ontvangen.
Er zal dus nog slechts één exemplaar via de post verzonden
worden.
Wij vragen dan ook dat alle Kamers die dit wensen ons een lijst
van e-mailadressen van hun leden zouden bezorgen aan mijn emailadres
( emiel.francois@skynet.be)