0 Ons Camers 2e 2011






Terug naar index

Ons Camers và Rhetorike

Contactadres en verantwoordelijke uitgever: Verbond van de Kamers van Rhetorica vzw.

Emiel Francois
Louis Callebautstraat 50
B 9320 Nieuwerkerken,
e-mailadres : emiel.francois@skynet.be
website : www.rederijkers.org
24 ste jaargang nr 2 april-mei-juni 2011

In dit nummer...

Woordje van de voorzitter

Beste vrienden Rederijkers,

Onze volle aandacht gaat nu naar het komend internationaal Congres te Brussel.
Dit driedaags evenement is het sluitstuk van een lange en vruchtbare samenwerking van het Verbond met de twee Brusselse Kamers
Onder het motto “ Rederijkers in een hedendaags stedelijk perspectief” wordt aandacht besteed aan onze illustere voorgangers bij de Brusselse rederijkers.
We bezoeken tijdens stadswandelingen o.a. herkenbare plaatsen beschreven in ”De Sneeuwpoppen van 1511”
Er wordt een rederijkersfestival gebracht op het St.Katelijneplein met daarin de wedstrijd om het ”Rederijkersjuweel 2011”
Er heeft een academische zitting plaats in de K.V.S.
En krijgen wij tot slot een opvoering van Bruthé : hedendaags rederijkerstheater in Zinnema
Tijdens de algemene vergadering wordt ook een ”workshop” ingelast met de conclusies van de gevoerde enquete.
Zoals bij elk van de voorbije congressen rekenen wij op jullie talrijke aanwezigheid . Een oproep die steeds succesrijk was.
Zowel de rederijkers uit Noord en Zuid ,als alle sympathisanten van de rederijkerij zijn van harte welkom.
Wij lassen voldoende tijd in om iedereen de kans te geven contacten te leggen.( nen babbel te doen )

Met vriendelijke rederijkersgroeten,

Emiel François
Voorzitter

28ste Internationaal rederijkerscongres

Brussel
20 -21 & 22 MEI 2011

“Rederijkers in een hedendaags stedelijk perspectief”

Gedetailleerd programma :
Vrijdag 20 mei :
13.45 u.   Onthaal en verwelkoming in Zinnema Veeweydestraat 22-24 Anderlecht
14.15 u. Wandeling naar het Erasmushuis Kapittelstraat 31 Anderlecht
14.30 u. Lezing door Remco Sleiderink over ”Religieus spektakel bij de Brusselse Rederijkers”
15.00 u. Lezing door Maartje De Wilde over "Brusselse liedcultuur in de 17de eeuw."
15.30 u. Muzikaal intermezzo door Cannamella uit ”den Brusselschen blomhof”
16.15 u. Pauze
16.35 u. Voordracht uit “Rosimunda” van W.van der Borcht door Agnes De Meester
16.45 u. Lezing door Remco Sleiderink over “de onbekende dichtbundel van De Wijngaard”
17.15 u. Lezing door Hubert Meeus over Joan de Griek en “Lemmen met zijn neus”
18.00 u. Avondmaal in restaurant "Aux Treteaux" Porseleinstraat 4 Anderlecht


Zaterdag 21 mei :
12.15 u. Aanmelding en onthaal in Zinnema Veeweydestraat 22-24 Anderlecht
13.10 u. Gezamenlijke verplaatsing met ”metro 5” naar St. Katelijneplein
14.00 u. Start van 3 wandelingen : rederijkers-, historische- of artistieke wandeling
16.00 u. Rederijkersfestival op Ste. Katelijneplein. met wedstrijd om het ”Rederijkersjuweel”
18.00 u. Avondmaal in De Markten Oude Graanmarkt Brussel
Denk aan mogelijke ”kniedichten” !

Zondag 22 mei :
10.00 u. Onthaal in het A.M.V.B. Arduinkaai 28 Brussel Bezoek tentoonstelling over de Brusselse kamers
11.00 u. Academische zitting in K.V.S. Arduinkaai 7 Brussel Causerie door Jozef Janssens
”Hoe word ik een beschaafd mens - Hoofsheid en civilitas : harmonisch samen leven”
gevolgd door Receptie
12.40 u. Gezamenlijke verplaatsing met ”metro 5” naar Zinnema
13.00 u. Lunch in Zinnema
15.00 u Algemene Vergadering - workshop
Of bezoek aan Erasmushuis Of opvoering van
”Bruthé” door 't Mariakranske
16.45 u. Afscheidsdrink
Inschrijving via website Verbond : www.rederijkers.org

BRUSSEL

Brussel ontstond rond een castrum op een eiland in de Zenne (het Groot Eiland, ter hoogte van het huidige Sint-Goriksplein) in de 10e eeuw. De oudste bekende naam van de stad is Bruocsela. Uit die naam kwam Broekzele voort. Die naam evolueerde tot Brussel, en werd door de Franstaligen als Bruxelles geschreven en uitgesproken.

In 1229 kreeg Brussel stadsrechten van Hendrik I van Brabant . De stad kreeg zelfbestuur en de lakennijverheid en -handel werden belangrijk. Uit het stadspatriciaat ontstonden talrijke welgestelde families waarvan vele tijdens het Spaanse en Oostenrijkse Tijdvak adelbrieven verwierven.

In 1236 en 1276 vonden er in Brussel grote stadsbranden plaats. Van 1357 tot 1379 werd een nieuwe omwalling gebouwd omdat de eerste te klein geworden was. Deze omwalling viel samen met wat nu de kleine ring of de vijfhoek genoemd wordt.

Onder de regering van keizer Karel V werd Brussel in 1531 het regeringscentrum. In de Princelijcke Hoofstadt van 't Nederlandt . Karel V deed hier op 25 oktober 1555 troonsafstand .

Onder Filips II van Spanje, brak de Tachtigjarige Oorlog uit omwille van diens eigenzinnige kerkhervormingen. Hij stuurde de hertog van Alva om Brussel te onderwerpen.

Vrijwel direct na zijn aankomst in Brussel richtte Alva de Raad van Beroerten (= onlusten) op. Zijn komst deed vele edelen als Willem van Oranje op de vlucht slaan naar Duitsland of Engeland. Anderen, zoals graaf Egmont, bleven. Deze achterblijvers werden bijna allemaal gevangen genomen op verdenking van verraad.

De gevluchte stadhouder Willem van Oranje besloot in overleg met zijn broers, Lodewijk van Nassau en Adolf van Nassau, en Joost de Soete, om een inval te wagen in de Nederlanden. Alva was hierover woedend en liet 18 edelen onthoofden op de Grote Markt van Brussel.

Twee populaire edelen, graaf Lamoraal van Egmont en Filips van Montmorency, graaf van Horne, werden er later eveneens als voorbeeld publiekelijk onthoofd. Willem van Oranje had daar ook bij moeten zijn, maar omdat hij tijdig gevlucht was, ontkwam hij eraan. Tijdens de vijf jaar van Alva's bewind werden zo'n 8950 personen uit alle lagen van de bevolking ondervraagd en veroordeeld wegens verraad, ketterij of beide; verbeurdverklaring van goederen bij vermogende veroordeelden kwam veel voor. In totaal werden er meer dan 1000 te Brussel op de Grote Markt terechtgesteld.

Deze terreur werkte echter volkomen contraproductief; de opstandelingen buitten het karakter van Alva's bewind uit in hun propaganda-pamfletten. In 1572 veroverden de opstandelingen met behulp van de geuzen diverse steden in de Noordelijke Nederlanden. De scheiding tussen het noordelijke "Nederland" en het "Belgische" zuiden werd nu onafwendbaar : in 1579 kwam de Unie van Utrecht tot stand : een samenwerkingsverband tussen een aantal Nederlandse gewesten. Op 26 juli 1581 breken zij definitief met de Spaanse vorst (Plakkaat van Verlatinghe) en in 1588 roepen zij de Republiek der 7 Verenigde Nederlanden uit.

In 1595 wordt Albrecht van Oostenrijk, neef van de Spaanse koning Filips II ,aangesteld als landvoogd van de Zuidelijke Nederlanden. Hij huwt in 1599 met Isabella van Spanje, dochter van Filips II.

Tijdens de regeerperiode van Albrecht en Isabella, die zou duren tot in 1633, jaar van overlijden van Isabella, kende Brussel een bloeiperiode als hoofdstad der (Zuidelijke) Nederlanden.

In 1609 werd tussen Spanje en het opstandige Noorden het zogenaamde Twaalfjarig Bestand gesloten, een adempauze in de vijandelijkheden tussen beide strijdende partijen. In Brussel werd opnieuw aangeknoopt met de traditie een jaarlijkse Ommegang te houden.

Omdat het huwelijk van Albrecht en Isabella kinderloos was gebleven keren de Zuidelijke Nederlanden in 1633 opnieuw terug onder Spaans bewind. De Zuidelijke Nederlanden, met Brussel als voornaamste stad, bleven deel uitmaken van Spanje. Tot in 1830 zullen zij van het ene buitenlandse vorstenhuis overgaan naar het andere en worden aldus een pion op het Europese politieke schaakbord. Economisch verlamd en financieel verarmd verwerven zij bovendien de triestige vermaardheid "het slagveld van Europa te zijn". Ook op cultureel gebied gaan de Zuidelijke Nederlanden en Brussel een zeer schrale 200 jaar tegemoet.

In augustus 1695 komt het in het kader van de zogenaamde Negenjarige Oorlog tussen Frankrijk en de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden en waarin ook Spanje betrokken raakte tot een beschieting van de Grote Markt. De Franse koning Lodewijk XIV liet vanuit Sint-Jans-Molenbeek het centrum van Brussel beschieten. Zijn troepen stonden onder rechtstreeks bevel van maarschalk de Villeroy. De Grote Markt werd zwaar beschadigd.

In 1795 werd Brussel van op de oosthellingen van de Zennevallei met zwaar kanongeschut aangevallen. Meer dan 4000 huizen waaronder alle gebouwen op de Grote Markt behalve het stadhuis werden vernield. In de jaren daarna werden de gebouwen rond de Grote Markt opnieuw heropgebouwd. Het zijn deze gebouwen die we daar nu nog steeds kunnen bewonderen in de stijl van die tijd.

Onder het beleid van Willem I werd er naar gestreefd van het Nederlands de officiële taal in Vlaanderen te maken.

In 1830 vond de Belgische Revolutie plaats in Brussel na de vertoning van een opera 'De Stomme van Portici', in de Muntschouwburg. Tijdens de vertoning van deze opera klonk er een bepaalde aria met een tekst die opriep tot opstand tegen een bezetter. Het kwam tot een strijd waarbij straat per straat werd veroverd op het Hollandse leger dat nochtans in groter aantal was en door Willem I van steeds meer troepen werd voorzien vanuit Tilburg. Na amper drie dagen werd het Hollandse leger verdreven uit Brussel.

Op 21 juli 1831 besteeg Leopold I de troon als eerste Koning der Belgen. Hij liet de stadswallen verwijderen en zorgde voor de constructie van veel gebouwen om een relatief kleine stad (ter grootte van de huidige kleine binnenring) het prestige van een hoofdstad te geven. De nieuwe Belgische staat zorgde voor een aanzienlijke versnelling in de uitbouw van Brussel. In 1830 was Brussel een Brabantse stad waar Nederlands in de vorm van een Brabants dialect de voertaal was. Dat bewind werd beheerst door de hogere burgerij en de adel. Enkel deze groepen genoten toen stemrecht. Zij wensten de nationale instellingen enkel in hun eigen taal uit te bouwen. Hierdoor werd het Nederlands verbannen uit alle stedelijke instellingen en uit het bestuur. Deze taalkundige discriminatie viel dus samen met sociale en politieke discriminatie van de gewone bevolking (en lagere burgerij). Een uniek verschijnsel daarbij is het ontstaan van de typische Brusselse spreektaal, in wezen een variante van het Nederlands, maar met sterke invloeden van het Frans.

Door de zware druk vanwege de overheid en door de inwijking van Walen en Fransen ontstond toen ook een aanhoudende verfransing van de bevolking. Niettemin kregen de Franstaligen slechts rond het midden van de twintigste eeuw numeriek de overhand. Samen met deze evolutie groeide ook het hoofdstedelijke gebied. Begin 19e eeuw telde dat slechts een zestal gemeenten rond de hoofdstad. Naarmate de verstedelijking en de verfransing oprukten, werden omringende gemeenten bijgevoegd. Dat gebeurde bij tienjaarlijkse talentellingen. Zodra daarbij het aantal Franstaligen en tweetaligen boven bepaalde grenzen raakte, werd de betrokken gemeente bij het hoofdstedelijke gebied gevoegd.

In 1921 werden Haren, Laken en Neder-Over-Heembeek geannexeerd zodat Brussel voortaan de grootste gemeente van het Brusselse gewest werd. (Wet van 30 maart 1921 tot het vergroten der stad Brussel, met het oog op de uitbreiding der zeevaartinstellingen).

Een belangrijke evolutie was de verschuiving van de aard van de immigratie. De (groot)stedelijke bevolking werd in de jaren 60 en vooral 70 aangevuld met immigranten uit Noord-Afrika (vooral Marokkanen) en Turkije. In de jaren 80 en 90 ging deze evolutie verder, vooral via zogenaamde familieherenigingen (in wezen eerder vorming van nieuwe families). Daarnaast kwam ook een sterke immigratie uit Centraal-Europa, met name Polen. Door de functie als Europese hoofdstad verblijven ook veel andere EU-burgers al dan niet permanent in Brussel.

De Brusselse rederijkerskamers

Van de vier Brusselse Kamers die ooit bestaan hebben zijn er momenteel nog twee actief.

De Leliebloem : Exacte gegevens van haar stichting zijn niet gekend. Wel vindt men een vermelding in de stadsrekening die loopt van oktober 1485 tot juni 1486.

De Leliebroeders waren de inrichters van een Dietsch-Fransch rhetoricaal feest in mei 1493.Zij waren de ”fondateurs” van de ”Broederschap van O.L.Vrouw van zeven weeën”. Deze broederschap nam een geweldige uitbreiding . In 1498 begonnen, had zij aan het einde van het eerste jaar van haar bestaan niet minder dan 6085 leden.Voorname leden zijn : Jan de Baertmaker, alias Smeken- factor en Johannes Steemaer, alias Pertcheval - prince.

't Mariakranske - De Wijngaard Op 15 september 1507 werd deze kamer opgericht . Het is de dag dat De Violette en De Leliebloem versmolten tot de nieuw opgerichte Kamer 't Mariakranske met als devies ”In minnelyck accoort” .
Later fusioneerde ze nogmaals en werd haar huidige naam : “'t Mariakranske - De Wijngaard”.
Jan Smeken werd hun eerste factor .
Zij nam deel aan het grootse landjuweel van 1561 te Antwerpen en werd er bekroond voor de meest indrukwekkende intrede. Een bont gezelschap van o.a. trompetspelers, herauten, voetknechten, vaandeldragers werd gevolgd door 340 ruiters, zeven antieke praalwagens met allegorische figuren en gedragen door 150 mannen. Daarna kwamen achtenzeventig wagens bekleed met rood laken en versierd met wit, rondom omhangen met blazoenen.

Zijn niet meer actief :
Den Boeck : Is enkele jaren geleden ingeslapen.
Dit na een zeer mooie bloeiperiode in de vijftiger jaren onder de leiding van Hélène De Keyser .
Volgens vele bronnen zou zij de oudste Brusselse kamer zijn Gesticht in 1401.
Zij ontleent haar naam aan het Boek der zeven sloten uit de Apocalypse of Openbaring.
Haar devies luidt ”Om beters Wille”
Op een register na is bijna de gehele documentatie van deze Kamer verloren gegaan. Dit register berust in de Koninklijk Bibliotheek. Het draagt als opschrift ”Privilegiën ende reglementen vereert door glorieuser memorie hertogh Jan ende de heeren wethouders deser stadt Brusselle aen de liefhebbers der Retoryck vanden boeck genoemt de Tijtelooskens om Beters wille.”

De Corenbloem : Is ook reeds meerdere jaren geleden ingeslapen.
Jean De Groef , thans erebestuurslid van het Verbond , was de laatste voorzitter.
e Kamer moet omstreeks 1477 tot stand zijn gekomen.
Een verklaring van de stadssecretaris , den 14 juli 1562 afgelegd, en in het kamerregister geregistreerd getuigt van hun ontstaan .
In augustus 1477 werd het gezelschap “de Jongers vander rethorycken vander coren-blommen” met als devies “Jeught sticht vreucht” gesticht. Het bestond grotendeels uit een groep jongelieden aan wie reeds in 1479 toegestaan werd een kamer in te nemen in het Vleeshuis. Tot ongeveer 1540 moesten zij deel uit maken van de in de St Gooricxkerk gevestigde confrérie van St. Sebastiaan vooraleer zij in de Corenbloemkamer aanvaard werden.

Vlaamse toneelwedstrijden

op het eind van de achttiende en het begin van de negentiende eeuw (16)
Freddy Van Besien

We besteden in deze aflevering aandacht aan de jaren 1818, 1819 en
1820. Wedstrijden hadden plaats te Oostende, Oudenaarde,
Poperinge, Hondschote en Dendermonde.
1818: wedstrijd te Oostende
Over deze wedstrijd is weinig bekend. De Kruisbroeders uit Kortrijk voerden ”Mahomet” (Voltaire) op en wonnen de eerste prijs (cf. Snellaert 1839, p. 25). Arm in de beurs en van zinnen jong uit Veurne nam eveneens aan de wedstrijd deel en voerde “Zarucma” (Cordier de Sain Firmin) op, gevolgd door het zangspel “De schoenlapper” (cf. De Potter & Borre 1870, p. 108). Ook De Fonteine uit Gent nam deel en voerde “Othello” (Ducis, naar Shakespeare) op (cf. Van Besien ??).

bronnen:
De Potter, F. & P. Borre, Geschiedenis der Rederijkerskamer van Veurne, onder kenspreuk “Arm in de beurs en van zinnen jong”, Gent, 1870
Snellaert, F.A., "Over de kamers van rhetorica te Kortryk", Belgisch Museum, 1839, 5-41
Van Besien, F., “De Koninklijke Maatschappij van Rhetorica: De Fonteine tijdens het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden (1815- 1830)”, Jaarboek de Fonteine ??

1819: wedstrijd te Oudenaarde, georganiseerd door de Maetschappy van Schoone Konsten
Een exemplaar van het gedrukte reglement is bewaard (archief De Fonteine). De wedstrijd was gepland om te beginnen op de derde zondag van mei 1819 in de nieuwe schouwburg van de organiserende vereniging. Er waren drie prijzen voor een treur- of toneelspel naar keuze van drie tot vijf bedrijven (resp. 250, 140 en 70 francs) en twee prijzen voor het zang- of blijspel (resp. 100 en 50 francs). De inleg bedroeg 25 francs. Merkwaardig is wel dat artikel 8 stipuleert dat er door de jury “geene agt genomen [zal] worden op den zang, voór het beslissen van de pryzen der Zang- of Bly-spelen”. Alleen wanneer twee verenigingen na hun toneelspel een zangstuk zouden spelen, zal de jury ook rekening mogen houden met de zang. Het reglement stelt ook dat de deelnemende verenigingen zelf voor hun kostuums moeten instaan; de organisatoren zorgen voor decor, licht, orkest, accessoires en figuranten. Elke vereniging zal op de dag van haar vertoning plechtig worden ingehaald door de harmonie van Oudenaarde, onder het geluid van het klokkenspel. Het reglement is ondertekend door E. Liefmans-Bonné (ondervoorzitter), J.B. Saby, J. Grau, J. Lambert, G.M. Schoenmaekers, J.B. Debacker, J. Dhuygheleer en F. Eyerman (secretaris-generaal).

De loting had plaats op 26 december 1818 en acht verenigingen waren aanwezig. Vander Meersch (1843, pp. 427- 28) geeft de lijst van de deelnemers in volgorde van optreden en de titels van de stukken waarmee ze zich inschreven:
  • - Deinze: “Hariadan Barbarossa” (treurspel in drie bedrijven door B.A. Fallee uit het Frans vertaald) en “Jocrisse weggezonden” (blijspel vertaald uit het Frans);
  • - Gent: De Balsamieren: “De onechte zoon” (toneeelstuk in vijf bedrijven van A. von Kotzebue) en “De landsoldaat” (zangspel);
  • - Dendermonde: Kunstliefde: “De dood van Cesar” (treurspel in vijf bedrijven van Voltaire in de vertaling van A.L. Barbaz) en �De verstrooiden� (blijspel met zang in ��n bedrijf van A. von Kotzebue in een vertaling van J.S. van Esveldt Holtrop);
  • - Ninove: Sint-Annisten met kenspreuk “Al vloeyende groeyende Waterbloem”: “De onechte zoon” (toneeelstuk in vijf bedrijven van A. von Kotzebue) en “Wie weet waar voor het goed is” (blijspel met zang in é�acute;n bedrijf van A. von Kotzebue);
  • - Zottegem: “De dood van Cesar” (treurspel in vijf baedrijven van Voltaire in de vertaling van A.L. Barbaz) en “De deserteur” (blijspel met zang in één bedrijf van A. von Kotzebue in een vertaling van J.S. van Esveldt Holtrop);
  • - Kortrijk: Kruisbroeders met kenspreuk “Minnelyk van herten”: “Mahomet” (treurspel in vijf bedrijven van Voltaire) en “De zangzieke kleermaker” (blijspel met zang in één bedrijf van De Quack & Fall�e);
  • - Gent: De Fonteine: “Mahomet” (treurspel in vijf bedrijven van Voltaire) en “De jeugd van Hendrik V” (blijspel in drie bedrijven van A.V. Duval in een bewerking van M.G. Engelman en C. van der Vijver);
  • - Geraardsbergen: Motionisten met kenspreuk “Voor eer en kunst”: “Zarucma” (treurspel in vijf bedrijven van E. Cordier de Saint Firmin) en “De gemaakte rouw” (blijspel met zang in één bedrijf van Corneille).

Het Gentse gezelschap dat zich de Balsamieren noemde, bestond waarschijnlijk uit een aantal leden van De Fonteine (cf. Van Besien, ??). De prijsuitreiking had plaats op 12 september 1819. Ze werd geopend met een voorstelling van �Montano en Stephania� (treurspel in drie bedrijven vertaald uit het Frans) door de organiserende Maetschappy voor Schoone Kunsten.

De Fonteine won de eerste prijs voor het treurspel en voor het nastuk; Kortrijk won de tweede prijs voor het treurspel en Zottegem de derde; Dendermonde won de tweede prijs voor het nastuk.

bronnen:
Van Besien, F., “De Koninklijke Maatschappij van Rhetorica: De Fonteine tijdens het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden (1815-1830)”, Jaarboek de Fonteine ??
Vander Meersch, D.J., �Kronyk der rederykkamers van Audenaerde�, Belgisch Museum, 1842, 373-408 en 1843, 15-72, 230-253, 386-438

1819: wedstrijd te Poperinge, georganiseerd door de Langhoirs Victorinnen
De rederijkerskamer der Langhoirs Victorinnen uit Poperinge met kenspreuk “Victores reddit Spiritus” nodigde op 9 november 1818 in een gedrukte brief alle dicht- en toneelgenootschappen uit op een toneelwedstrijd. Een exemplaar is bewaard in het archief van De Fonteine. De keuze van het treurspel en van het blijspel is vrij en de loting is gepland op 13 december 1818 in het lokaal in de herberg “kleyn Paris” te Poperinge. Het eerste optreden is voorzien op de eerste zondag van juni 1819. Er zijn vijf prijzen voorzien voor het treurspel (resp. 200, 140, 100, 60 en 40 francs) en twee prijzen voor het blijspel (50 en 30 francs), alsook een zilveren ereteken voor de van verstkomende vereniging. De inleg bedraagt 30 francs. Indien er zich minder dan acht verenigingen aanbieden, wordt de wedstrijd geschrapt. De uitnodiging is ondertekend door P.J. de Beir.
Er is geen verdere informatie over deze wedstrijd bekend.
1820: wedstrijd te Hondschote, georganiseerd door de Persetreders Fonteinisten
Deze kamer uit Frans-Vlaanderen, met kenspreuk “Liefde werkt” en met de H. Elisabeth als patroon, was gevestigd in de herberg “den Wildenman” van Petrus Carney op de Grote Markt van Hondschote. De gedrukte uitnodiging met reglement is bewaard (archief De Fonteine). Alle verenigingen, behalve die van Hondschote worden uitgenodigd voor het opvoeren van een treur- of toneelstuk, gevolgd door een blij- of zangspel, alles naar keuze. Er zijn vier prijzen voor het toneel- of treurspel (resp. 200, 125, 75 en 40 francs) en ��n prijs voor het blij- of zangspel (50 francs), evenals een medaille (een “borst-cieraad”) voor de beste acteur en de beste actrice, een medaille voor de verstkomende vereniging en voor de vereniging met de mooiste intrede. Er dient een waarborg van 30 francs betaald , die wordt teruggegeven op de dag van de voorstelling.
De loting was voorzien op 16 januari 1820 en de eerste vertoning op 30 april 1820. Artikel 19 geeft een overzicht van de beschikbare decors: een paleis, een salon, een bos, een boerenhuis, een gevangenis, een open plaats en verscheidene kamers. In artikel 20 wordt meegedeeld dat de douane de toestemming heeft gegeven om alle kostuums en benodigdheden in en uit Frankrijk te brengen zonder rechten te betalen. De uitnodiging is ondertekend door H. Hollebecque (hoofdman), Guerbois (deken), Hubben (dichtmeester) en Cornette (secretaris).

Over het verloop van deze wedstrijd zijn we aangewezen op De Potter & Borre (1870, pp. 108-110): de Veurnse kamer Arm in de beurs en van zinnen jong won de eerste prijs voor het treurspel met “Zarucma” (treurspel in vijf bedrijven in verzen, vertaald uit het Frans van Edmond Cordier de Saint Firmin). Ze voerde ook het zangspel “De barbier van Sevilen” (naar P.A.C. de Beaumarchais) op. Veurne won ook de prijs voor de beste acteur: De Groote voor zijn vertolking van Siamek. Blijkbaar was er ook een wedstrijd van dichtkunde aan de toneelwedstrijd verbonden; de eerste prijs ging naar de dichtmeester van Arm in de beurs, Comeyne. Nog volgens De Potter & Borre waren er slechts vijf deelnemers in de toneelwedstrijd. De auteurs geven ook nog enkele verzen die ter gelegenheid van de prijsuitreiking werden voorgedragen.

bronnen:
De Potter, F. & P. Borre, Geschiedenis der Rederijkerskamer van Veurne, onder kenspreuk "Arm in de beurs en van zinnen jong, Gent, 1870
1820: wedstrijd te Dendermonde, georganiseerd door de Kunstliefde
Van deze wedstrijd zijn twee gedrukte brieven bewaard gebleven: de eerste met een uitnodiging en een reglement, de tweede met het resultaat van de loting en met verdere richtlijnen (archief De Fonteine). De keuze van het treur- of toneelspel van drie tot vijf bedrijven en van een zang- of blijspel van één tot drie bedrijven was vrij. Er waren drie prijzen voor het treur- of toneelspel (resp. 100, 75 en 50 Nederlandse gulden) en twee voor het blij- of zangspel (50 en 25 gulden), een erepenning voor de beste acteur en beste actrice en voor de beste zanger en beste zangeres van alle deelnemende genootschappen, en eveneens voor de verstafgelegene vereniging. De loting is gepland in de Sint-Rochuszaal op de derde zondag van juni 1820 en de eerste voorstelling op de eerste zondag van september 1820. Er is een waarborg van 20 gulden. Decors, orkest en figuranten staan ter beschikking. De genootschappen zullen op de dag van hun deelname plechtig ingehaald worden; na de voorstelling is er een dansfeest. De brief is ondertekend door de voorzitter en de secretaris (J.-F. van Bersel).

In de tweede brief (eveneens ondertekend door Van Bersel) wordt verslag gedaan van de loting van 18 juni 1820 en worden de data en de deelnemende verenigingen meegedeeld:
  • Ninove: Al vloeijende groeijende , vertegenwoordigd door Antonius van den Abele (3 september 1820)
  • Lokeren (17 september)
  • Moorsel: de Ceres Slaven (24 september)
  • Gent: De Fonteine (1 oktober)
  • Lebbeke: De dolende schapen, vertegenwoordigd door Karel Brant en Wezemael (8 oktober)
  • Brussel: De ware ijver met kenspreuk “Trots zijn zij die ons verachten”, vertegenwoordigd door Egidius-Andreas Cooremens (15 oktober)
  • Oudenaarde: Maatschappij van schone Kunsten (29 oktober)
  • Brussel: Den wijngaard met kenspreuk “Groeijen en bloeijen”, vertegenwoordigd door Johan Leleu (12 november)
  • Aalst: Amor Vincit, vertegenwoordigd door Frans Wuijtens en Johan Bruijlant (19 november)
  • Zottegem: De zuigelingen van Polus (26 november)

    Kamers die geen vertegenwoordiger naar de loting hadden gestuurd, hadden zich schriftelijk aangemeld. Moorsel en Lokeren hadden zich pas enkele dagen na de loting aangemeld en werden dus ook nog tot de wedstrijd toegelaten. Tijdens de loting werden nog enkele wijzigingen aan het reglement aangebracht: de beste acteur en actrice van elk genootschap ontvangt een eremedaille; de medaille voor het verstafgelegene genootschap vervalt; geen deelnemende vereniging mag een treur- of toneelspel opvoeren waarmee het de voorbije vijf jaar de eerste prijs heeft behaald in een wedstrijd.

    Blijkbaar werd de planning van de voorstellingen achteraf nog gewijzigd: het optreden van Gent was voorzien op 1 oktober, maar werd vervroegd naar 10 september 1820 (cf. Algemeen Advertentieblad van 10 september 1820). De Fonteine voerde “Zaire” (treurspel in vijf bedrijven van Voltaire, vertaald door J. Nomsz) en “Bruid en bruidegom in een persoon” (blijspel in twee bedrijven uit het Duits vertaald van Kotzebue) op. Volgens De Baere (1948-49, p. 86) voerde de Wijngaard het treurspel “Eduard III” op.
    Volgens Vander Meersch (1843) werd de eerste prijs voor het treurspel gewonnen door Zottegem, de tweede door Gent en de derde door Oudenaarde, en werd de eerste prijs voor het blij- of zangspel gewonnen door Gent en de tweede door Oudenaarde.

    bronnen:
    Algemeen Advertentieblad
    De Baere, C., �De bedrijvigheid der Brusselse compagnies. Slot�, Jaarboek van de Fonteine 1948-49, 54-93)
    Vander Meersch D.J., “Kronyk der rederykkamers van Audenaerde”, Belgisch Museum, 1843, 15-72, 230-253, 386-438

    (wordt vervolgd)

    Geschiedenis van de rederijkerij

    (Deel 56b )

    In 1536 wordt de Amsterdamse koopman-rederijker Laurens Jacobsz. Reael geboren. Hij zal vooral gekend worden als lid of factor van de oude kamer aldaar 'de Eglantier'. Zijn leven wordt vooral getekend door zijn hervormingsgezinde geloofsovertuiging. Daarvoor verduurt hij vervolging en ballingschap (onder meer te Emden tussen 1567-1578). In zijn post-exilische periode maakt hij verschillende malen deel uit van de Amsterdamse schepenbank. In 1580 wordt hij tot ouderling bij de Gereformeerde Kerk benoemd en in 1583 tot regent van het Burgerweeshuis gekozen. Hij is de vader van de bekende dichter en diplomaat Laurens. Laurensz. Reael, zijn tiende kind, en de zwager van Egbert Meyndertsz.Hij schrijft een verzamelhandschrift met �Referijnen, Balandens, Epitafien, Historialen, en andere Liedekens [...]�, gevolgd door de �Cathechismus Offte kinder lere ghemaect Anno dom. 1571�. In het handschrift zijn de gedichten chronologisch gerangschikt van 1569 tot 1600. Het is wellicht voltooid in 1600 of 1601, het jaar waarin hij sterft.

    Hendrik Laurensz. Spiegel wordt in 1549 in een gegoede Amsterdamse familie geboren, en zal, net als Coornhert, als christelijk humanist bekend worden. Als zinspreuk voert hij: �Deugd verheugt�. Al snel zal hij een voorspoedig, maar rustig leven als handelaar leiden. Zijn landhuis 'Meerhuyzen' aan de Amstel behoort, met Roemers huis en het 'Muiderslot', tot de beroemde kunstsalons uit de Nederlandse literatuur. Spiegel is een fijnzinnig kunstliefhebber en een mild kunstbeschermer. Als katholiek staat hij afzijdig van elke partijstrijd. Een tijdlang is hij factor van de Amsterdamse rederijkerskamer 'de Eglantier'.
    Deze rederijkerskamer geeft in 1584 zijn, door Coornhert ingeleide, �Twe-spraack van de Nederduitsche Letterkunst� uit, waarin Spiegel optreedt als taalcensor en taalzuiveraar. Het werk wordt beschouwd als onze eerste grammatica. Het traktaat dat een doeltreffend middel tegen taalverbastering is geweest, zal een diepe invloed uitoefenen op de vorm van talrijke Nederlandse schrijvers.
    Verder zijn een zestigtal (korte) gedichten van hem overgeleverd en zijn hoofdwerk, het lange zedenkundig gedicht, �Hert-Spieghel� (1585-1595) dat echter onvoltooid zal blijven. Spiegel overlijdt te Alkmaar in 1612.

    Op 21 december 1518 wordt uit een oude Gentse patrici�rsfamilie, de veelschrijver en historicus

    Marcus van Vaernewijck geboren. Als patrici�r-rederijker, voert hij als zinspreuk: �Laet vaeren Nijd�. Gedurende enkele jaren is hij factor, althans lid, van de Gentse rederijkerskamer 'Maria Ter Eeren'. Naar eigen zeggen zou zijn vorming niet veel zaaks geweest zijn: �dat ick, noyt niet meer dan een maent om lesen ofte schrijven te leeren scholen en ghynck�. Maar, onder meer door zijn veelbereisdheid (Itali�, Oostenrijk, Duitsland en de noordelijke Nederlanden ) is hij voor ons een bijzonder goed ingelicht getuige van de woelige tijden, waarvan onder meer Gent in de tweede helft van de 16de eeuw slachtoffer is. Het is dan ook v��r z'n huwelijk met Livina Hallijns in 1558 dat hij doorheen Europa reist.

    In Gent staat hij alvast in hoog aanzien. In 1563 wordt hij tot gouverneur van de Gentse Armen-kamer aangesteld. In 1566 is hij ��n van de drie stapelheren van het koren te Gent. In 1664 is hij in dezelfde stad �schepene van der Keure� en in 1568 �schepene van gedeele�. Daarnaast is hij ook nog eens kerkmeester van de Gentse Sint-Jacobskerk.

    Hij schrijft enkele koningsspelen en als geschiedschrijver de "Cronijcke van Vlaenderen". Op prozagebied is hij de auteur van "Spieghel der nederlandscher Audheyt" en "Histori van Belgis" dat postuum in 1574 verschijnt. Verder schrijft hij een dertigtal historisch moraliserende werken, waarvan het meest bekende zeker zijn dagboek is:"Van de Beroerlicke Tijden in die Nederlanden en voornaemelic in Ghendt (1566-1568)". Hierin besteedt hij onder meer aandacht aan de godsdienstige troebelen, met hierbij een uitgebreid hoofdstuk over de beeldenstorm. Dit werk zal echter lange tijd ongedrukt blijven.

    Vooral bekend zijn Van Vaernewijcks in balladevorm zeer fantastische geschiedenis van Vlaanderen: �Vlaemsche Audvremdicheit�. Hij schrijft ook nog refreinen, waaronder twee �int sotte� op de stok: �Qua namen zouden eens weerts huis bederven� en�DeSpaengiaerts hebben al de gheus salmen gheten�. Onder zijn godsdienstige strijdschriften vermelden we onder meer: �Antidote oft teghenverghift teghen die peiste der kettereyen� en �Vierkante wetsteen, almeest traceerende vande onghelooven der Heydenen, Joden, Turcken ende Valsche christenen�.

    Veel van zijn werk is echter verloren gegaan, onder andere: �Twintich lancien, die de weerelt op de borst rijden, zijnde paradoxen met tusschenghescoten odekins�.
    Marcus van Vaernewijck sterft op 20 februari 1596.

    Verder vernoemenswaardig is Wouter Verhee, lid van de Goudse rederijkerskamer 'de Goudbloem'. Hij zou naar verluidt de dichter zijn van �De Vasten en de Vastenavond�. Dit is eerder een verdediging van de vastenavondzottigheden tegen de strenge opvattingen van de Hervorming. Nog enkele andere stukjes van zijn hand zouden eveneens op de Hervorming zinspelen, waaronder het tafelspel �Twee bedelaers�. Hierin bieden twee bedelaars op hun bedelreis door Duitsland en Itali�, als present twee Italiaanse luizen aan.

    Adriaen Wils, met als kenspreuk �godt kent alle herten�, is een rederijker, vermoedelijk factor van de Antwerpse rederijkerskamer 'de Goudbloem'. Omstreeks 1600 stelt hij een verzamelbundel samen. Op de eerste folio kunnen we lezen: �1599 Adraen Wils�. De verzameling literaire teksten bestaat hoofdzakelijk uit acht spelen, vijftig refreinen (waarvan drie onvolledig) en zes amoureuze liedjes (waarvan vier door Wils ondertekend zijn). Wellicht is hij slechts verzamelaar of kopiist van de teksten. Van de vijftig refreinen zijn er slechts negen met een toevoeging �fecijt by my adriaen wils� met of zonder zijn kenspreuk. In het eerste deel van de refreinen treft men ook werkjes aan die van elders bekend zijn en het auteurschap van Wils uitsluiten: onder andere gedichten van Anna Bijns en uit de verzamelbundel van Jan van Doesborch. Wils heeft aldus de teksten verzameld en uitgegeven. Hij is niet zelf de maker van de spelen, maar heeft slechts een bloemlezing van stukken gegeven, vaak met hervormingsgezinde strekking, die hij zelf heel geslaagd heeft gevonden.

    Guilliam, of Willem, Van Nieuwlandt wordt in 1584 te Antwerpen geboren. Vijf jaar later, in 1589, wijkt z'n familie uit naar Amsterdam, waar hij schildersleerling wordt bij Jacob Saverey. Na een verblijf te Rome, waar hij in de leer gaat bij Bril, vestigt hij zich in 1609 opnieuw te Antwerpen. Hier haalt hij een prijs met een refrein �tot Lof der Deugd�. Bij de heroprichting van 'de Olyftack' wordt hij in het bestuur opgenomen en stelt hij zeven classicistische treurspelen ter beschikking, waaronder �Livia� en �Saul�, om het optreden van de rederijkerskamer naar buiten mogelijk te maken. En dit met wezenlijk succes. Nog in het beginjaar 1615 wordt "Saul" driemaal en "Livia tweemaal opgevoerd. Het jaar daarop komt de hoofdman van de Brabantse kamer van Amsterdam een voorstelling van �Saul� bijwonen. Beide tragedies verschijnen in druk in 1617, iets wat op dat ogenblik nog uitzonderlijk is. Hij schrijft ook een "Poema" van de mens.

    Van Nieuwlandt voert in de zuidelijke Nederlanden de klassieke tragedie in, weliswaar nog niet met eenheden van tijd, plaats en handeling, maar toch in vijf bedrijven, afgesloten met koren. Zijn figuren dialogeren nauwelijks, maar expliciteren hun standpunten. In navolging van de Latijnse tragedieschrijvers, brengt Van Nieuwlandt spectaculair en bloederig toneel: in “Saul” wordt op de scène een brandoffer aangestoken, hebben twee zelfmoorden plaats en wordt een terechtstelling voltrokken. De geest van Samuel wordt opgeroepen met behulp van ingrediënten uit de heksenkeuken.

    Anderzijds houdt de auteur zich aan het bijbelse verhaal en legt hij David nogal wat bijkomende psalmverzen in de mond.

    Van Nieuwlandt is op dat ogenblik, begin 17de eeuw, niet de enige toneelschrijver te Antwerpen, maar wel de meest gewaardeerde. In 1629 trekt hij opnieuw naar Amsterdam, waar hij enkele jaren later,in1635,overlijdt. Na zijn vertrek uit Antwerpen komen in die stad geringere talenten aan het woord, van wie het werk niet meer uitgegeven wordt.

    Ten slotte is er nog Joost van den Vondel, die de 17de eeuwse Gouden Eeuw in het Noorden zal beheersen. Hij is de zoon van uitgeweken Antwerpenaars. Zijn tweede vrouw zal trouwens ook een Antwerpse zijn. Hij zet zijn eerste stappen in de Brabantse rederijkerskamer 'het Wit Lavendel' te Amsterdam. Op rijpere leeftijd zal hij van het anabaptisme van zijn ouders terugkeren naar het katholicisme.

    In het volgende deel behandelen we nog een aantal verzamelbundels en nemen we een aanvang met de politieke en literaire gebeurtenissen in de aanloop naar 1585.

    (Wordt vervolgd)
    Jan Rooms