0 Ons Camers 3e 2020






Terug naar index

Ons Camers và Rhetorike


EEN WOORDJE VAN ONZE VOORZITTER

Doordat onze samenleving zo mondiaal is geworden en afstanden tussen contigenten nauwelijks een probleem vormen, werden wij op amper twee maand, wereldwijd door een virus overvallen dat ons vleugellam maakte. Corona en Covid-19 werden een ingeburgerd begrip. Een virus dat met het blote oog niet zichtbaar is, maar o zo aanwezig onder ons allen.

Zoals wij al zo vele jaren deden, stelden wij begin 2019 ons cultureel programma samen voor onze interne kamerwerking.

Het cultuurseizoen 2019-2020 nam een goede start zoals gewoonlijk. Toen het nieuws over het coronavirus ons voor het eerst bereikte in december 2019 dachten wij dat dit ver van ons bed was, en evenals het sars virus de fysieke grenzen van China niet zou overschrijden.

Maar in februari toen onze wintersporters na het krokusverlof terug kwamen werden de berichten steeds onheilspellender. De wintersporters hadden niet alleen de frisse berglucht meegebracht maar ook in grote getale dat kleine verraderlijke beestje.

Begin maart begon het kleine samengepropte sneeuwballetje snelheid te maken toen het de berg van onze samenleving afrolde. Om uiteindelijk als een enorme sneeuwbal gans onze samenleving te verpletteren. Een lockdown op 19 maart in België en wat later volgde Nederland . De mensheid wist niet waar zij het had. Restaurants, café’s , bibliotheken, cultuurhuizen, winkels -behalve die van de voedingswaren- gingen dicht. Scholen en universiteiten sloten de deuren, vliegtuigen stonden bijna allemaal aan de grond. Reizen, zelfs in het binnenland, werd aan banden gelegd. Enkel de essentiële verplaatsingen mochten nog doorgaan. En werken moest thuis gebeuren i.p.v. op het bureel. Wij werden haast een politiestaat door de controle en sanctionering op de genomen maatregelen.

Producties werden verschoven naar mei en juni in de hoop dat wij snel ons normale leven zouden hernemen . Ook voor ons congres in Brugge koesterden wij de stille hoop dat dit doorgang zou kunnen vinden. Maar de oorlogsvijand, goed gecamoefleerd bood hardnekkig weerstand. Alle activiteiten werden voorzichtig naar het najaar verschoven , ook onze geplande Raden van Bestuur. En het congres moesten wij met pijn in het hart voor dit jaar ten grave dragen .

Maar in juli dook plots aan de horizon een tweede golf van besmettingen op. Eerst een kleine rimpel, maar naarmate de tijd vorderde werd het in de meeste landen een tsunami die op ons af kwam.

Dag ijdele hoop om een zorgeloos en gewoon cultureel najaar te hebben.

Nu ligt al onze hoop in een normaal voorjaar 2021 en om het onthoofde culturele jaar 2020-2021 toch nog gedeeltelijk af te werken .

Wanneer het sociale leven stil valt, dan valt ook de ganse structuur van onze samenleving aan diggelen .Wij allen hebben nood aan culturele vitamienen .

Dit alles heeft zijn repercutie op alle geledingen van onze samenleving . Afstand houden, mondkapje dragen, de achterdocht dat wie je tegenkomt besmet kan zijn. Het zo ingeburgerde beleefdheidssymbool van de vriendschapskus en het handen schudden werden verbannen. Wanneer komt dit ooit terug, als het zal terugkomen ?

Door het feit dat er noch een congres, noch noemenswaardige culturele rederijkersactiviteiten zijn gewees , is er dus ook weinig nieuws te sprokkelen. Daarom deden wij een warme oproep om jullie nieuwe programmatie door te geven . Zodat wij toch enig rederijkersnieuws kunnen verspreiden in het septembernummer van ons tijdschrift.

Laat ons hopen dat er snel beterschap komt in deze bizarre tijden.

Verder pogen wij het gezond te houden en houden er de goede moed in!

Johan De Rijck

I N H O U D S O P G A V E

1. Een woordje van onze voorzitter
3. Inhoudsopgave
4. Waar dit nummer over gaat
5. Verzentaal
6. Kamernieuws
  • - van Ronse
  • - van Brussel
  • - van Vilvoorde
  • - van Geraardsbergen
  • - van Utrecht
  • - van Liedekerke
11. In de Schijnwerpers: Trou moet Blycken
15. Van Dirk Coigneau

Omdat er geen congres geweest is, is er een buitengewone ledenvergadering ingeroepen tijdens de laatste RvB vergadering.
Het verslag daarvan komt in het volgende tijdschriftnummer aan de orde!


WAAR DIT NUMMER OVER GAAT...

Het gaat niet over de atmosfeer van de zon, die zichtbaar wordt tijdens een zonsverduistering, noch om een krans aan de huisdeur, noch over een mexicaans biermerk...

Dat alles overheersende woord speelt ook dit tijdschriftnummer parten.

Wel heeft het geleid tot een heerlijke hoeveelheid berichten over activiteiten die nog steeds plaatsvinden in rederijkersland. Zo’n hoeveelheid, dat Uw redacteur flink moest schipperen om alle informatie in dit nummer te krijgen.

Maar al met al een compliment voor alle inzenders van kopij.

In dit nummer is goed te merken dat de dichtkunst onder ons rederijkers nog steeds bloeit.

Dus factors aller kamers: laat U zich eens van Uw beste kant zien...
Ik wens U veel leesplezier!

Dolen



V

E

R

Z

E

N

T

A

A

L
Desolaat, maar verbeten in de kou,
omdat zijn geest nog even luchten wou,
al treuzelend en met onthaaste stap,
alsof hij de schim van een naaste zag,
die onverwacht zijn naam uitsprak.
Hier en daar in een huis wat wazig licht,
maar de deuren bleven genadeloos dicht,
om de hoek hetzelfde gevoel, hetzelfde zicht.
Onder zijn diep aangetrokken muts en grijze haren,
leeft nog steeds de beeltenis van zijn vrouw,
die hem dit verdriet had willen besparen
en troostend prevelt “ heb geen berouw,
maar kom nu ook maar gauw”
en doe je zondagse kleren aan,
om in ornaat voor Heer te staan.

Hendrik De Sutter
Factor van de Rederijkerskamer
“ Onder Ons - De Suyghelingen van Polus” van Zottegem


KAMERNIEUWS

Rederijkerskamer De Wijngaard Ronse
steekt de brug over Het toeval bestaat niet en dus was het met enige gelatenheid dat Rederijkerskamer De Wijngaard Ronse op 13 maart dit jaar de voorstellingen van Gif noodgedwongen annuleerde. Het stuk van Lot Vekemans in een regie van Lena Majri (weten jullie nog: De Wetten op het congres van 2018 in Ronse?) staat straks weer op de affiche: op 14 en 21 november om precies te zijn.

Daarvoor nog staat De Tolbrug geprogrammeerd. De jeugdklassieker van Aidan Chambers in een regie van Marjan Loman wordt gespeeld op 16,17,23 en 24 oktober. Dat is niets te vroeg want twee jaar geleden vonden de eerste gesprekken met de driekoppige cast plaats. Doorheen de coronabubbels banen Jolein, Arne en Wout zich samen met Marjan een weg richting première. De toch al intrigerende zoektocht naar zin en perspectief wint daarbij enkel aan relevantie.
Na De Tolbrug en Gif is het tijd voor twee gastproducties: Les 4 au Quai brengen op de hun geheel eigen manier Franse chansons op 28 november en Bekende Vlaming Astrid Stockman, in haar jonge jaren actief op de scène van de Volksbond in onder meer Belle en het Beest, steelt nog es de Ronsische harten op 12 december.
Hoe gaan we dat allemaal doen? Door op een veilige en gezonde manier maximaal 175 toeschouwers toe te laten in plaats van de normale 380.
Reserveren kan via de website van Rederijkers De Wijngaard-Theater VTV:
www.theatervtv.be

Daar vind je ook alle info over de producties en de mogelijke wijzigingen in onzekere coronatijden.
Als alles goed gaat hebben we ook in het voorjaar 2021 nog één en ander op de agenda staan.
Op 14 februari is er het inmiddels traditionele Valentijnevenement. Dat is dit keer geen zelfgeschreven monoloog maar een oude getrouwe T-dansant. Afwachten of dat lukt.
In maart 2021 spelen we Peepshow in de Alpen, een hilarische maar tegelijk pijnlijke komedie over een landbouwersgezin dat poogt te overleven op hun Alm, hoog in de bergen.
En op 24 april sluiten Mathias Sercu en zijn Opportuniteiten het seizoen af.
Dan heeft De Wijngaard-VTV een bezinningsweekend voorzien met het oog op de verkiezing van een nieuw bestuur.
Omdat wie vooruit kijkt, ook best weet vanwaar hij komt, kun je op de website de geschiedenis van VTV ontdekken. Een work in progress waar nu systematisch werk wordt van gemaakt.


Foto: In oktober bij De Wijngaard Ronse: Arne, Wout en Jolein spelen De Tolbrug.


KTV De Noordstar

In samenwerking met GC de Boesdaalhoeve en met de steun van Opendoek vzw brengt KTV De Noordstar ukelelelessen voor beginners.
Een lessenreeks voor het bespelen van het "kleine gitaartje", de ukelele.
Je hebt geen voorkennis van ukelele spelen nodig. Je moet ook geen noten kunnen lezen. Iedereen kan ukelele leren spelen!
Lesgever: Herman Marynissen
Wanneer: dinsdag 6-13-20-27 oktober, dinsdag 10 -17-24 november, dinsdag 1 - 8 - 15 december
Telkens van 20u30 tot 21u30 op de Hooizolder, behalve op 27/10 en 24/11. Dan vinden de lessen plaats op de Graanzolder.
Prijs: €80 voor 10 lessen
De deelnemers zorgen voor hun eigen instrument. Een goede ukelele voor beginners is er al vanaf 50 euro. Heb je vragen over de aankoop van een ukelele, mail gerust naar ukulele@noordstardelelie.net (t.a.v. Claude).



Koninklijke Rederijkerskamer De Goubloem - Vilvoorde drukt een pauzeknop in

Het schooljaar begint voor velen onder ons. Corona ofte COVID-19 beheerst nog steeds ons leven.
Na lang wikken en wegen vindt onze Kamer (met pijn in het hart) het tijd om de onzekerheid ten overstaan van onze spelers, medewerkers, regisseurs, sponsors, ghesellen, sorghers en toeschouwers uit de wereld te helpen. Er liggen toffe ideeën op tafel, er kunnen fantastische acties worden uitgedokterd, er kan... maar toch blijft het schoentje knellen. HET ONBEKENDE... we kunnen niet blijven afwachten zonder enig vooruitzicht.
Wat begon als iets onschuldig, deinde op zeer korte tijd uit tot een echte pandemie. COVID-19 staat voor eeuwig in ons geheugen gebrand. 2020 zal in het GROOT in de geschiedenisboeken worden neergepend.
België schoot wakker en vaardigde een resem (al dan niet begrijpelijke) maatregelen uit voor nagenoeg alle mogelijke of onmogelijke sectoren van ons landje. De economie kreeg en krijgt het hard te verduren.
De nieuwe modetrend (neusmondmasker) is alom tegenwoordig. Ook hebben wij leren rekenen met een nieuwe eenheid, de anderhalve meter. Maar bovenal weten wij wat een bubbel is, wat op tijd naar huis gaan is, wat eerst reserveren betekent enzovoort. De toekomst ziet er niet rooskleurig uit, noch voor de professionele noch voor de amateursector, ongeacht hun vakgebied, ongeacht de huidige en toekomstige voorschriften. De glazen bol geeft haar geheimen niet prijs. Verscheidene gezelschappen zitten met hun handen in hun haar, sommige annuleren producties, anderen stellen al zeker uit tot na de zomer van 2021...
Daarom zien wij ons genoodzaakt om even een pauzeknop in te drukken. Even geduld oefenen en het zal opnieuw mogelijk zijn om onze medewerkers te bestoken met bestellingen en onze acteurs met applaus.

Concreet betekent dit dat wij onze novemberproductie 2020, januariproductie en maartproductie 2021 verschuiven naar de toekomst. Zodoende geven wij de kans aan de mensen van cc Het Bolwerk om hun programmatie met 3 extra weken uit te breiden, wat dan weer ten goede zou moeten komen aan de bloedende professionele, culturele sector. Alle ghesellen, sorghers, donateurs (gewone, elite of vip) zullen te gelegener tijd info ontvangen over hun abonnementen en returns. Wij hopen van ganser harte dat ons nog de mogelijkheid wordt geboden om wat van de financiële ravage te kunnen goedmaken door toekenning van de stedelijke subsidies (ongeacht werking van de vereniging of niet), deelname aan markten, autoluwe zondagen, cultuurmarkten, reuzenstoeten en dies meer. Ook wij zitten met vaste kosten (huur lokalen, verzekeringen enz.)

Wij beloven jullie plechtig dat we deze maanden van windstilte zullen gebruiken om een doorstart te plannen die alles heeft waar we jullie graag mee verwennen: humor, sfeer, muziek, gezelligheid,... Vanaf november 2021, als de deuren van de theaterzalen hopelijk terug wagenwijd open mogen voor volle zalen, zullen wij opnieuw van de partij zijn om jullie terug in onze armen te sluiten. Laat ons nu al uitkijken naar dat ogenblik, laat ons dromen en wensen, laat ons gezond blijven en gelukkig, zodat we de terugkeer van het theater met jullie kunnen vieren als één groot feest!

Met vriendelijke Rederijkersgroeten,
Jon Igartua y Porres
Hoofdman

Koninklijke Rederijkerskamer Sint Pieter Vreugd en Deugd, Geraardsbergen

Ons programma voor het komende seizoen omvat de herneming van Haar Naam Was Sarah in november wegens enkele afgelaste voorstellingen in maart. In maart waren de reacties alvast lovend! Alle info is te vinden op onze volledig vernieuwde website https://www.rederijkerskamerspvd.be Let op: kaarten zijn verplicht te reserveren, en dat is mogelijk via alle leden, via een belletje naar +32(0)473/85.30.61 of via onze website. In bijlage vind je de groepsfoto van de cast en de affiche en uitnodiging met de nieuwe data.
We zijn ook te vinden op Facebook
https://www.facebook.com/RederijkerskamerGeraardsbergen/ waar wij voor Haar Naam Was Sarah evenement een hebben aangemaakt.

Overigens starten wij binnenkort met een maandelijkse nieuwsbrief. Geïnteresseerden kunnen zich inschrijven via de website (er zou op de homepagina een venstertje moeten verschijnen). In deze nieuwsbrief houden we de lezers op de hoogte van onze producties en andere activiteiten en in deze speciale tijden natuurlijk ook over de maatregelen die wij zullen nemen om onze komende productie coronaproof te laten plaatsvinden.

Een belangrijke evolutie voor onze Rederijkerskamer staat voor de deur. We zijn met het bestuur volop bezig om te schakelen naar een vzw (vereniging zonder winstoogmerk).
Hierdoor hopen wij onder andere onze leden zo goed mogelijk te kunnen beschermen. De statuten zijn in bewerking en we hopen eind dit jaar of ten laatste in 2021 tot de omschakeling te komen.

Om al even vooruit te blikken naar later in 2021, in de hoop dat de situatie verbetert en er meer en gemakkelijker georganiseerd kan worden, kunnen we al aankondigen dat seizoen 2021-2022 een feestjaar zal worden voor onze Rederijkerskamer. We bestaan in november 2021 namelijk 545 jaar! Het programma van dat feestjaar is nog nader te bepalen, maar het zal hopelijk goed gevuld (mogen) zijn met veel toneel.

Aldus Marie Van de Mergel, bibliothecaris van de Koninklijke Rederijkerskamer Sint-Pieter Vreugd en Deugd.




Koninklijke Rederijkerskamer ‘Jan van Beers’ , Utrecht

De najaarsvoorstelling van 6 en 7 november 2020 (De Muizenval) hebben wij wegens de bekende coronaomstandigheden verplaatst naar 5 en 6 februari 2021. Uiteraard onder voorbehoud. Daarnaast hebben wij ons opgegeven voor deelname aan het eenakterfestival van Karakter in Baarn dat plaatsvindt op 19 en 20 februari 2021. Bij veel aanmeldingen wordt er geloot, zodat het niet zeker is dat onze voorstelling doorgaat.

Voor de najaarsvoorstelling 2021 hebben we de datum vastgelegd (5 en 6 november 2021).
Het is nog niet bekend wat er dan wordt gespeeld.

Jeugdtheater Jong GeWaagd, Liedekerke

Jeugdtheater Jong GeWaagd Liedekerke speelt:

Robbie en Julie
In dit stuk wordt het verhaal verteld van de tweestrijd tussen twee groepen jongeren, terwijl ieder op zich een individu is die zich laat leiden. Dat veilige gevoel van een groep terwijl je helemaal niet zeker bent of je daar wel echt bij hoort, dat onzekere gevoel van helemaal alleen komen te staan in deze onbekende wereld. Die zekerheid van wat men wel kent. Als daarbij nog gevoelens spelen waarvan men zich afvraagt: ”wat moet ik hier nu mee?” is het hek helemaal van de dam. Verwardheid en onzekerheid worden zekerheid. Niets is plots nog wat het is, niemand mag dit weten. Dit blijft jouw geheim. Tot je plots die ene tegenkomt die je gevoel doorgrond. Maar wat dan?
Robbie en Julie is een stuk over groepsdruk en gevoelens waar jongeren mee te kampen hebben, zoveel vragen, zo weinig antwoorden. Tot je beseft dat je niet alleen bent.

Jeugdtheater Jong GeWaagd Kaarten 10 euro
Vrijdag 24 September 2021 om 20u
Zaterdag 25 september 2021 om 20u
Zondag 26 september 2021 om 15u

IN DE SCHIJNWERPERS
Trou moet Blycken, Haarlem

Corona, vroeg of laat

Vaccinia, een Klucht met een moraal
Een Kruyck gaat soo langh te water tot datse barst

Corona heeft de wereld veroverd. Ze is ijl als de lucht en ondoorgrondelijk.

Haar ontdekkers noemden haar vrouwelijk, als een stekende en zuigende mug.

Ze beheerst onze dag en een deel van het nachtleven. Onze nieuwskanalen zijn grotendeels door haar bezet. De koning en zijn ministers zijn vol zorg. Veiligheidshalve laten ze zich door de coronakenners influisteren, op de gewenste afstand. Ze spreken tot ons vanaf hun ivoren troon, ondersteund door een machteloze lessenaar. Gelukkig worden zij begrijpelijk door gebarentaal.

Het land gonst van de hele en halve maatregelen. We mogen buiten en binnen niet meer zoenen, aanraken, nauwelijks ademhalen. Gehuwden en andere voordeurdelers krijgen van het Rijksinstituut het voordeel van de twijfel. Carpooling is uit den boze. In de trein krijgen we een keuze uit eerste of tweede klas mondkapjes. Corona kleurt nu hele continenten, landen, steden. We durven niet naar oranje omdat we zelf rood zijn.

Maakt al deze afweer indruk op onze wereldleidster? Ze is geraffineerd, soms komt ze massaal binnen, soms sluipend als Guerilla. We hebben geen middel gevonden om haar af te zetten. Wel kan gastheer mens zich tegen haar te weer stellen, maar dan moeten we haar wel ontmoeten. De jeugd voorop, oudjes hebben te weinig te vertellen, te kwetsbaar in vaktermen.

Zal zij dan niet verzwakken, uitdoven, of wegmuteren? Daar kunnen we niet op wachten.
Tegen die tijd zijn inkomsten, uitgaven en investeringen ingestort.

Hier moet raad geschaft. Hier moet de reddende diersoort van stal worden gehaald: de heilige koe, Vaccinia. Ze zal de ruggen van de wereld rechten. Zij zal ons meer geven dan de gepasteuriseerde melk die ze zelf niet begrijpt. Haar eigenschappen zullen duizendvoudig worden bewerkt, ingebracht en getest. Als ze geen bijwerkingen heeft werkt het misschien wel. Velen worden gered. De economie veert op. En wat willen de koning en de ministers nog meer?

’t Kan Verkeeren

Trou moet Blycken liet het kort geleden op een zondagmiddag opvoeren, in de Tuin van Trou,

De Klucht van de Koe, van Gerbrand Bredero. Theater De Kale met onze eigen Vastert van Aardenne wist de zonnige buitenlucht perfect te bespelen. Ze hadden een enthousiast bekijks van het publiek, in spreidzit, maar toch... Corona had even het nakijken. Het blijkt dus te kunnen.

Willem Veenhoven, 20 september 2020

Gedichten van broeders Factores in Corona tijd

Oud-Factor

Hier thuis, in mijn herstellingsoord,
na maandenlange dichtarbeid,
vol gestoei met vers en woord,
vraag ik, terwijl ik hevig lijd
aan weemoed over 't somb're feit
dat ik thans ben uit-gefactoord,
u, Factors uit de oude tijd:
"Kent u dit treurig slotakkoord?"
In 'Dry January' greep ik naar de fles
en hield mijn dranklust niet in toom.
De diagnose: PFSS,
het Postfactatisch Stress Syndroom.

Is dit voor u een déja vu,
nederig verzoek ik nu,
weest u voor mij een paraplu
door wat met mij te praten.
Dan is voor mij het Factorsmaal
de ultieme therapie,
zodat ik achter me kan laten
de luchten grauw, de bomen kaal,
de winterse melancholie

Alexander de Mol van Otterloo, februari 2020

Zwarte Gaten

Een zwart gat het grootste dat bestaat
Maakt ruimte kleiner en het dooft licht
Tijd die niet meer voorwaarts gaat
Geen leven mogelijk in dit gedicht

Een piepklein virus en lege straten
De mens die voor het kleinste zwicht
Gebukt thuis schuilen in alle staten
De tijd staat stil zo dooft het licht
Corona als virus een zwart gat in het klein
Samen komen stil te staan
Logisch dat wij hier Factors zijn
Veel rampen zijn ons al voorgegaan
Trou was er toen de Pest verdween
en heeft de Spaanse Griep weerstaan
Wereldoorlogen gingen over ons heen
Het licht blijft aan bij de Pelikaan!

Harry van Dooren, 13 maart 2020

Virus

Van factors wordt vandaag verwacht,
Dat zij in dichtvorm het laatste nieuws duiden
Ik vermoed dat allen hier aan deze dis,
Zich zullen uiten met zulke geluiden
Want covid komt angst en onrust stoken
Chinese marktplaats bleek niet resistent
Het heeft de wereld opgebroken
Is het voorbij of juich ik te vroeg?
Massahysterie is van alle tijden
Waarschuwde Mark Rutte niet genoeg?
Is deze griep nog te bestrijden?
Ik schrik en vlucht langs d’andre kant,
Maar zie nog juist de dreiging van haar hand
Onschuldig als een lijkgewaad,
Krioelend als gebundeld kwaad
Hoezeer het leven mij ook lokt
Ik heb mezelf voorlopig opgehokt

Olivier Lindeman, 13 maart 2020

Leven

Het is nat als het betrappen van een slak
en nog een met krak een spoor van slijm
Een pil penicilline laat in de darm
miljoenen bacillen onduidelijk dood
Waar in het lucht-slijmvlies witte cellen
in geprikkelde uitstulping virus killen
de wesp in zoet vertier gedompeld
dichtslaat in het glas met flessenbier
Gillend in massa roosteren kweekbiggen
de schade van de ongeluksbrand
De topzware dinosaurus in tijden van
overmoed door natuur ijs overspoeld
De mens die heeft een bovenmatig brein
Die diersoort zal toch wel bestendig zijn?

Willem Veenhoven, 31 maart 2020

O ver delen

Ik ben Covid-negentien
En ben bijna niet te zien.
Ik hecht mij ongezien
Aan uw cellen bovendien.
Ik deel daar clandestien
In rap en vast stramien,
Zonder ook nog buitendien
Mijn gezicht te laten zien.
Zomaar in een ommezien,
Pak ik U wel misschien.
Ik moet nog maar bezien
Of en wie ik zal ontzien.

Niek Exalto, mei 2020

Ode aan de laatste donderdag

O mooie laatste donderdag,
Hoe zonder jou door te leven?
En aan jou mijn ziel te geven,
In deze tijd vol tegenslag.

Al te tragisch was jouw sneven,
Jouw afschaffing bij donderslag,
Toch blijf jij mijn bijzonderdag,
Ik blijf vol Trou naar jou streven.

Zie daar toch Keizer en Hoofden,
Hoe fijn zo dicht bij hen te zijn,
Bij de pret die zij beloofden,

’t Ging ook om ’t eten en de wijn,
Wie die toch echt bekokstoofden:
Dank aan Knegt Roy en Kastelein.

Jan Kees Wiebenga, mei 2020

VAN DIRK COIGNEAU

‘Du coors die doot’? De dood als macht en opdracht in onze vroege rederijkersliteratuur (2).

In de vijftiende en de eerste decennia van de zestiende eeuw werden Nederlandse toneelteksten uiterst zelden op de drukpers gelegd. De Elckerlijc, voor het eerst verschenen ca. 1496 en in de zestiende eeuw ten minste tweemaal herdrukt met bovendien uitgaven van vertalingen in het Engels en het Latijn, vormde een merkwaardige en succesrijke uitzondering. De inhoud van het spel was dan ook van die aard dat de tekst vlot mee kon drijven op een bredere stroom van ‘ars moriendi’-lectuur die duidelijk tegemoet kwam aan de vraag van een groeiend lekenpubliek dat zich, naast en buiten kerk en preek, ook op eigen, meer individuele basis over het wat en hoe van een ‘goede dood’ wou informeren. Tal van schrijvers, vertalers, drukkers en graveurs hebben in de genoemde periode inderdaad hun medewerking verleend aan de productie van gretig aftrek vindende boekjes met titels als Die conste van sterven of Eene schone leringhe om salich te sterven. Met allerlei raadgevingen, gebeden en exempelen verstrekten deze boekjes hulp en inzicht, waarbij de aandacht in het bijzonder was gericht op de ‘dramatische’ situatie van wie op zijn of haar ziekbed gelegen het stervensuur voelde naderen. Zachte meesters waren de auteurs veelal niet. Boden ze al troost, dan ging dat toch niet zonder eerst de angst voor wat komen ging aan te zwengelen. ‘Bedenk hoe bitter de scheiding uit dit leven wezen zal; bedenk hoe de duivelen dan loeren zullen op uw ziel, hoe ze zullen brullen als leeuwen en zo op u zullen afkomen’, maande bijvoorbeeld Gerard van Zutphen, een broeder uit de ‘school’ van de Moderne Devotie, de lezer aan. De dreiging van de hel, ‘de eeuwige dood’, manifesteerde zich volgens de laatmiddeleeuwse ‘artes moriendi’ op het sterfbed concreet in de vijf zogenaamde ‘temptationes’, vijf verzoekingen van de duivel, met name: aanvechtingen van het geloof (1) en verzoekingen tot wanhoop (2), ongeduld (3), valse zekerheid (4) en zorgen om aardse en tijdelijke dingen (5). Bij elk van deze verzoekingen kon telkens meer dan één demon betrokken zijn. Op houtsneden werden de aanvechtingen dan ook aanschouwelijk uitgebeeld door middel van allerlei griezelige duivelsfiguren die de stervende belagen. Daar stonden dan wel vijf vertroostingen, die volgens de plaatjes door engelen werden ingeblazen, tegenover, maar het effect van dit defensief moest toch maar worden afgewacht. Zeker was in ieder geval het offensief der duivelen. De ‘kunst’ bestond er juist in tegen hun aanvechtingen, die toenamen naarmate het sterven naderde, stand te houden!

In de allegorisch uitgewerkte Elckerlijc echter is er van een reëel ‘sterfbed’ geen sprake en is er (dus ook ?) van demonengeweld geen spoor te bekennen. Na te hebben gebiecht en zich met een geselroede, ‘Penitentie’ geheten, te hebben gekastijd - waardoor zijn zo deerlijk verwaarloosde ‘Deugd’ van haar zware ziekte herstelde en, met het oog op het particuliere oordeel dat bij het sterven zal worden geveld, zijn ‘rekening’ in orde kon brengen - staat Elckerlijc, in het ‘cleet van berouwenisse’ gehuld, klaar om op ‘pelgrimage’, een reis zonder wederkeer, te vertrekken. Geheel volgens de plichten die ook volgens de sterfboeken in acht moeten worden genomen, maakt hij eerst nog zijn testament en ontvangt hij het heilig Sacrament en het heilig Oliesel. Ook voor Elckerlijc verloopt de laatste reis niet zonder ongemakken. Zwaar vermoeid gaan zijn leden aan het beven van schrik. Bij het graf aangekomen, blijkt hij tot zijn grote teleurstelling niet langer op fysieke en geestelijke eigenschappen en vermogens als zijn ‘Schoonheyt’, ‘Cracht’, ‘Vroetscap’ (Verstand) en ‘Vijf sinnen’ (Zintuiglijk bewustzijn) te kunnen rekenen. Alleen nog in het bijzijn van ‘Kennisse’ (zijn ‘Berouwvol zelfinzicht’) en vertrouwend op zijn ‘Deugd’ spreekt hij ten slotte de woorden uit die men ook volgens de ‘artes moriendi’ de stervende moest proberen te laten bidden: ‘In Uwen handen, Vader, ... beveel ic U minen gheest (in vreden)’. Het spel eindigt, indrukwekkend maar sober, met de verschijning van een engel die de ziel uit het lichaam neemt en - haar ‘rekeninghe is’ immers ‘puer ende reyne’ - naar de hemel draagt. Er moet een troostende, rustgevende kracht zijn uitgegaan van de vertoning van dit half-allegorische, half-realistische verscheiden, een sterven dat niet zonder pijn voor de aardse mens verliep maar waarbij de ziel, zonder demonische aanvechtingen, geheel sereen op de genademiddelen van de kerk en een zuiver geweten vertrouwde.

Een strijd tussen duivels en engelen rond het sterfbed vinden we, anders dan in de Elckerlijc, wél in de Zevende Bliscap van Maria, en daarmee zijn we weer op de Grote Markt in Brussel.
Zoals al in het eerste deel van deze bijdrage (zie het vorige nummer van Ons Camers van Rhetorike, p. 18) werd gesignaleerd, zijn de eerste en de zevende de enige die van zeven Bliscap-spelen zijn overgeleverd. Ook de Zevende is in de loop van de vijftiende en zestiende eeuw zeventien keer, voor het eerst in 1454, voor het laatst in 1566, gespeeld. Voor we de Zevende Bliscap bekijken, willen we hier nog even de sterfscène uit de Eerste Bliscap (waaruit we in ons eerste deel de val en veroordeling van Adam en Eva hebben ‘opgevoerd’) belichten. In deze scène - het gaat om de dood van Adam - wordt het sterven nog niet als een morele ‘opgave’ maar ‘gewoon’ als een onontkoombaar ‘feit’ gezien. Het gaat om het fysieke sterven als demonstratie van ’s mensen algemene vergankelijkheid ten gevolge van zijn (meer bepaald Adams) ongehoorzaamheid: ‘O laes [helaas], tmoet al gestorven wesen (‘helaas, we moeten allen sterven’)’ luidt de klacht van een van de twee bij de dood van hun vader aanwezige kinderen. Geen strijd om de ziel wordt hier geleverd, want er is voor Adam voorlopig maar één weg open: de weg naar de hel. Geen gebed horen we de stervende spreken; alleen lichamelijke klachten heeft hij, analyserend opgesomd in de trant van de doodstrijd-close-ups die in het eerste deel van deze bijdrage als ‘macabere mozaïek’ werden getypeerd. ‘Helaas’, zo gaat het, ‘mijn hart wordt zwaar, mijn aders spannen zich, mijn bloed wordt koud, ik hou het niet meer uit van de pijn, mijn ‘zenuwen’ (‘spieren’) verkrampen en mijn zinnen laten me in de steek’. Eén van de kinderen merkt op dat Adam 930 jaar heeft geleefd maar nu dan toch gestorven is, waarna hij de scène filosofisch besluit met de vraag: ‘Wat mach den langen tijt dan vromen?’ (‘Wat maakt een lang leven dan uit?’). Datzelfde vroeg men zich ook steevast binnen ubi sunt-revues van Methusalem af: die wist het nog 39 jaar langer dan Adam vol te houden.

Wél om stervenskunst en om een beslissende strijd tussen goed en kwaad gaat het in de Zevende Bliscap. Het betreft hier het sterven van Maria en dus wel een bijzonder geval. De bijzondere positie van Jezus’ moeder nam echter niet weg dat ook haar doodsuur als een noodsituatie, vol spanning en strijd, werd gepresenteerd. Daardoor is het dramatisch-beangstigend effect van het vertoonde in de Zevende Bliscap zoveel sterker dan in de Elckerlijc.
Als er voor Maria al zozeer om bijstand in het doodsuur moest worden gebeden (door haar aangenomen zoon ‘Jan’ met name) en als er bij haar sterven al een aanval van duivels moest worden afgeweerd, hoe zou de gewone sterveling zijn laatste uur dan moeten doorstaan? Bovendien hoefde Maria niet voor fysiek lijden te vrezen. Omdat ze al zoveel tijdens Jezus’ passie geleden had, was haar, zo werd haar door Petrus in het spel verzekerd, het voorrecht beschoren pijnloos te sterven. Toch blijft de demonische opdringerigheid indrukwekkend. Het eerste waar Maria zich zorgen over maakt wanneer de engel Gabriël haar komt melden dat ze weldra zal gaan sterven, is de duivel die ze vreest te zullen zien verschijnen. Zij verzoekt de hemelse boodschapper dan ook God te willen vragen haar ogen gesloten te houden. Het is een verzoek dat doet denken aan het geval Peter van Amsterdam. Van deze rector van de Zusters van het Gemene Leven in Deventer werd verteld dat hij zo verschrikkelijk bang was voor de mogelijke listen van de duivel op zijn sterfbed, dat hij geregeld vurig tot God bad om hem net voor zijn sterven zijn bewustzijn te laten verliezen. En zo geschiedde in 1483. In de Bliscap weet Gabriël Maria gerust te stellen: van de duivel zal haar geen kwaad overkomen want zij heeft hem door haar ootmoedige dienstbaarheid en smetteloos leven al zoveel nadeel berokkend dat hij haar altijd zal vrezen.

Van dit laatste is er in het spel voorlopig echter niet veel te merken. Lucifer wil zich, nu Maria op sterven ligt, juist op haar wreken! Hij zendt daartoe twee van zijn duivels uit om haar te gaan ‘tempteren’ en ‘becoren’. Die sputteren eerst wat tegen. Het is hen vroeger ook al nooit gelukt om deze vrouw in verzoeking te brengen, merken ze op. Maar daar heeft Lucifer geen oren naar: ‘Tis verloren gepepen / Ghi moetter henen’! Zij is toch ook maar een mens, van aarde gemaakt en de menselijke natuur is broos en de dood wreed! Wanneer een van de duivels bekent dat hij eigenlijk al ineenkrimpt van schrik wanneer hij haar naam nog maar hoort, lacht Lucifer hem vierkant uit. Bang voor een vrouw, wat is dat nu? ‘Souddi ontsien een sympel wijf’? Enigszins in hun (mannelijke) eer gekrenkt, besluiten ze dan maar om de zaak flink aan te pakken. Met een dreigend ‘brue-brue’-geroep komen ze de kamer binnen. Nu op naar het bed maar oei, daar wordt hen de pas afgesneden door de aartsengel Michaël. Onvervaard eisen de duivels toch hun recht op om ‘dmenschelike geslechte’, waar deze vrouw zonder meer toe behoort, met hun verzoekingen te beproeven. Met Bijbelse argumenten probeert Michaël hen echter duidelijk te maken dat ze bij deze bijzondere moeder-maagd eigenlijk niets te zoeken hebben. Wanneer een van de duivels toch stiekem langszij probeert te komen, is het geduld van Michaël op. Met ‘slaande’ argumenten nu verdrijft hij hen, genadeloos en definitief: ‘Op, rasch van hier en ruymt de ste [‘... scheer je weg’]’ - ’Amy, amy, ghi brect ons de le [‘leden’] ... Bue, hu, wech, wech’!

In de claus waarin Gabriël Maria over de aanwezigheid van de duivel bij haar sterven gerust wou stellen, wees hij niet alleen op haar aardse verleden maar ook op haar hemelse toekomst: tot in eeuwigheid zal de duivel op haar bevel worden afgewend van hen voor wie zij dat genadig zal begeren. Deze ‘voorspelling’ zal het publiek op de Grote Markt in Brussel wel direct hebben begrepen als een verwijzing naar de eigen, actuele gebedspraktijk waarbij Maria in het bijzonder om hulp en bescherming in het uur van de dood werd aangeroepen. Werd de bede ‘... ora pro nobis peccatoribus, (nunc et) in hora mortis nostrae’ pas in het midden van de zestiende eeuw officieel aan het Ave Maria toegevoegd, dan gebeurde dat toch op basis van een oudere en bredere ‘traditie’, die ook door onze rederijkers werd gedragen. Zo beperkte De Roovere zich in een uitbreidend gedicht op het Ave Maria inderdaad tot de Bijbelse groetenis maar in de strofe beginnend met (de vrucht haars lichaams) ‘Iesus’ dichtte hij: ‘Eerwaerde Moedere / Wilt voor ons bidden ter lester hure / U eyghen Sone ... / Dat hy ons verleene zijn rijcke pure’, en in de daaropvolgende ‘Amen’-strofe: ‘Sijt mijns behoudt ter laetster vaert / Dat ick dan comme ter glorien stede’. Maar ook zonder expliciet over een laatste uur of reis te spreken, had De Roovere, kras genoeg, al in de ‘Tui’-strofe de ‘klassieke’ laatste woorden ‘ In uwen handen beveel ick mijnen gheest’ (gevolgd door: ‘Dat ick mach comen ter glorien inne’) van hun Bijbelse gerichtheid op de Vader (Lucas 23:46) naar Maria als ‘troosterinne’, ‘Coninginne’, ‘Godts alder liefste reynste vriendinne’ en ‘Keyserinne’ omgebogen! In een andere uitbreiding van het Weesgegroet - een refrein op de stokregel ‘ Ave Maria dies danck ick u - leest men, ‘keurig’ na het ‘Amen’ uit de derde strofe, in de korte slotstrofe nog ‘staet my doch by ten laetsten levene / en behoudt van snevene (‘behoed mij voor het vallen in het eeuwige verderf’) my aerme crancke’. ‘Maria beschermt ons voor den helschen brandt’ luidt verder de roep in de stokregel van een refrein waarin De Roovere de tekst van het Salve Regina verwerkte. Expliciet om bescherming tegen de ‘vijand’ (de duivel) in het stervensuur bidt de Brugse rederijker nog in een gedicht waarvan de eerste vier strofen telkens op een van de vier verzen van het , de tweede strofe van de hymne Memento, salutis Auctor, uitmonden. In de derde strofe geeft dat: ‘Ick aerme sondare ... / Roepe ontfermelijck, eer ick verflouwe / Als fugitijf (‘als [hulpeloze] vluchteling’) in duyterste noodt ... / Tu nos (men leze wellicht beter: me) ab hoste protege vrouwe’. En verder in de vierde strofe: ‘Dies bid ick u moedere, tis meer dan tijdt / In die ure des doodts wilt my ontfanghen / ... Ick ben met vreesen soe seere bevanghen / ... O dan Maria ... / Helpt my ... / In hore mortis suscipe vrouwe’. Afsluiten doet de dichter in de kortere vijfde strofe met de bede dat zij zijn pijn moge stillen wanneer het er in het uur van zijn dood bij het oordeel van haar zoon al te hachelijk voor hem uit zou zien (‘Ick bid u lacen mijns lijdens pijne boet / Alst my voor u sone sal staen soe nauwe / Inde ure mijnder doodt, ontfermighe vrouwe’). Op het toneel (we beperken ons hier tot vijftiende, vroeg-zestiende-eeuwse spelen) ziet men ‘stervenden’ ook metterdaad om de hulp van Maria roepen. Elckerlijc doet het al voor hij aan zijn penitentie-oefening begint in de derde strofe van een refrein met de woorden: ‘O Maria, moeder des Hemels almachtich / Staet mi ter noot bi voordachtich (‘nauwlettend’) / Dat mi die Viant niet en verlade (‘dat de duivel me niet in het nauw brengt’)! / Want nakende is mi die doot crachtich’! Ook in Colijn van Rijsseles Spiegel der Minnen wordt om bescherming tegen de duivel gebeden. Ik citeer de laatste woorden van Dierick maar in hun geheel:
O Maria, gloriose maecht,
Wilt my, arme sondare, nu ontfermen.
Ick bidde u dat ghy mijn vane draecht
Opdat ick den viant mach ontswermen (‘ontkomen’).
Die nope (‘pijnlijke greep’) des doots voele ick, wachermen.
Mijn ooghen breken, noyt soo bevreest.
Mijn sprake faelgeert (‘bezwijkt’), wilt my beschermen.
Genade, o God, al ben ic oyt sondaer geweest:
In uwen handen bevele ick mijnen gheest.

Niet lang daarna volgt Katherina hem in de dood, onder meer met de verzen:

O Maria, alder ontfermhertichste moedere,
Staet my nu by, want ick hebs noot.
Ghy zijt den sondare een behoedere (‘gij behoedt de zondaar’)
Voor des viants temptacien groot.
Ontfermt u mijns, bloeyende rose root.

In het klassiek-mythologische spel Narcissus ende Echo van Colijn Keyart of Caillieu (wellicht dezelfde als Van Rijssele) lijkt bij de stervende Echo Maria door Venus te zijn vervangen. Net als De Roovere schroomde de Brusselse dichter er in ieder geval ook niet voor om Echo’s allerlaatste woorden van hun Bijbelse oorsprong en bestemmeling te vervreemden. Men leze:

My dunct dat my die senuwen rimpen (‘rimpelen’)
Want noyt en vueldick sulcken dangier.
Myn bloet verschrict, myn aderen krimpen,
O, Venus, Venus, ontfermt u myns ...
O, Venus, ick ben ter doot bevreest:
In uwen handen beveel ick mynen gheest.

Hoezeer de stervende ook op Maria’s steun mocht hopen, uiteindelijk werkten de op de ziel beluste duivels ook in dienst van Gods straffende gerechtigheid en de ‘rekening’, om met de Elckerlijc te spreken, moest op het einde wel kloppen. Een goede dood, zo suggereerde de stervenskunst, was iets dat kon worden ‘gemaakt’. Men ging daarbij als vanzelfsprekend uit van een situatie waarin het sterven verwacht of aangekondigd was. Maar wat bijvoorbeeld bij een ramp of een ongeval? Een plotselinge, onvoorziene dood zonder de kans te hebben gehad door de laatste sacramenten te worden gesterkt, was wel het ergste wat iemand kon overkomen. Daar spreken de sterfboekjes liever niet over of alleen maar indirect. Zo kon het wel als theoretische mogelijkheid ter sprake komen bij de vertroostingen die tegen de duivelse verzoekingen tot wanhoop verweer moesten bieden. Tegenover de poging van de duivel om de stervende over zijn zielenheil te doen wanhopen, plaatste men dan de verzekering dat zelfs hij die alle zonden ter wereld begaan zou hebben en nooit de gelegenheid zou hebben gehad om te biechten of boete te doen, nog geen reden had om te vertwijfelen: berouw in het hart was genoeg.

De angst voor het onvoorbereide sterven kon dus bezworen worden door het belang en de waarde van het berouw in het licht te stellen. Een ander bezweringsmiddel werd geleverd door legenden en exempelen waarin zondaars nog net aan de (eeuwige) dood weten te ontsnappen en zo onverwacht de gelegenheid krijgen om hun leven te beteren. Deze legenden, die men legenden ‘van het uitgestelde oordeel of de tweede kans’ zou kunnen noemen, waren in de vijftiende eeuw bijzonder populair. Vaak vertelden zij over een reële redding, miraculeus door Maria bewerkt, maar soms ging het alleen over de heilzame schoktherapie van een waarschuwende droom of een visioen. Beide mogelijkheden zijn knap gecombineerd in de omstreeks 1515 in druk verschenen Historie van Mariken van Nieumeghen. Als ‘waarschuwing’ en stimulans fungeert in dit gedeeltelijk in rederijkerstoneelscènes gepresenteerde verhaal geen droom, maar de opvoering van een wagenspel. Dit spel toont een proces waarin Christus als rechter op aandringen van Masscheroen, de advocaat van Lucifer, de zondige mensheid aan dood en verdoemenis wil overleveren maar daar door een ultieme smeekbede van Maria toch van weerhouden wordt: het dreigend opgerichte zwaard van Gods gerechtigheid valt weer in de schede en de mensen krijgen tijd om zich te beteren. Door het zien van dit spel vindt Mariken, die dacht vanwege haar zonden al voor Gods genade verloren te zijn, de moed om zich van de duivel, waar ze meer dan zeven jaar als ‘Emmeken’ mee had samengeleefd, te distantiëren. Daarna volgt haar eigen reële redding uit de nood. Vrezend zijn prooi te verliezen, sleept de duivel Mariken torenhoog de lucht in en gooit haar neer om haar de nek te breken. Bij wonder blijft ze ongedeerd waardoor ze, met de hulp van haar oom-priester, via biecht en zware boete uiteindelijk Gods genade weet te verwerven. Daarnaast wordt in de Mariken overigens ook meer dan eens expliciet het belang of de ‘kracht’ van het berouw belicht: door ‘God’ en ‘Ons Lieve Vrouwe’ in het wagenspel (‘Mijn ontfermherticheit en es niemant gebrekelijc / Die berou heeft eer dat leven is gheynt’, ‘Al hadde een mensche alle die sonden alleene / Ghedaen van al die werelt ghemeene / Riep hi eens hertelijck op u ontfermen / Hi soude ontfanghen sijn met openen ermen’ en ‘al hadde een mensche alle die sonden / Ghedaen diemen soude connen gronden / Kent hi mi met berou, hi sal vercoren sijn’) en door Marikens oom (‘Om te verwerven Gods glorie puere / Niet voer een heerlijc berou ter lester huere’).

Ultieme redding en berouw zijn ook de ingrediënten in De Uure vander doot van de Brusselse rederijker Jan van den Dale. Deze in 1516 voor het eerst in druk verschenen, meer dan 1500 verzen tellende ‘ballade’ beschrijft een droom waarin de dichter, door de dood onophoudelijk met een handboog onder schot gehouden, door de tussenkomst van Maria één uur uitstel van executie krijgt, waardoor hij God om vergeving van zijn zonden kan smeken. Het is maar een droom, maar een droom die beklijft en die de dichter en zijn lezers leert maar beter niet uit te stellen wat nu nog kan worden gedaan.

De dood als een vernietigende kracht en het sterven als een zo goed mogelijk te beoefenen ‘kunst’ in het zicht van Gods oordeel: vanuit ’s mensen twee-eenheid van lichaam en ziel lijken er geen andere opties te zijn. Toch opent de literatuur nog een ander perspectief, met name wanneer de sterveling niet op zichzelf maar als vriend of geliefde wordt gezien. Jazeker, de dood spaart ook de lichamen van geliefden of vrienden niet en hun zielenleven is evenmin als van God los te beschouwen. Maar met de liefde, ook de liefde die vriendschap heet, is een autonome kracht gegeven die kennelijk sterk genoeg is om zich van de angst voor de moordende klauw van de dood te bevrijden en het sterven voor eigen gewin te gebruiken. ‘Literatuur’, maar wel de reactie op het reële sterven van een vriend, is het bekende Egidiuslied uit het Gruuthusehandschrift. Recent onderzoek meent Egidius (de Latijnse naam voor Gillis) te kunnen identificeren met Gillis Honin, makelaar en schepen in Brugge en daar onverwacht op 8 oktober 1385 overleden. Zijn zoon, Gillis Honin junior, staat bekend als een van de veertien leden die in 1429 de kamer van De Heilige Geest hebben gesticht. Met de lyrische reactie op de dood van Honin senior staan we, retrospectief beschouwd, dus als het ware met één been in de voortuin van de Brugse rederijkerij. Het lied begint met de vraag ‘Egidius, waer bestu bleven?’, een vraag waarin het algemeen-retorische ‘ubi sunt’ tot een intiem ‘ubi es’ is verdicht. De directe aanspreking impliceert bovendien geen ‘verdwenen zijn’ maar een wegblijven, wat de ‘levende’ relatie bevestigt en de vriend nog verlangend naar zijn ‘gheselle’ uit doet zien (‘Mi lanct na di, gheselle mijn’). Het volgende vers verklaart veel: Egidius is dood. Maar ook dat blijft een zaak onder vrienden: ‘Du coors die doot, du liets mi tleven’. De dood krijgt geen kans om zich als een externe, autonome, alles en iedereen aan zich onderwerpende macht te manifesteren. Liever speelt de dichter hier met de voorstelling van de dood als een individuele keuze. Een dichterlijke voorstelling, inderdaad, want het gaat niet om de wanhoopsdaad der zelfdoding: Egidius, zo weet zijn vriend met zekerheid, is in de hemel, omstraald door het helderste licht en geniet daar van ‘alle vruecht’. Hier was, zo mijmert de dichter, Egidius’ gezelschap ‘goet ende fijn’, zo hecht, vriendschappelijk en levendig dat dood en sterven niet leken te bestaan (de nieuwste editie [H. Brinkman 2015] opteert terecht voor de lezing ‘het scheen ten moeste ghestorven sijn’). Het is een voorstelling die doet denken aan de manier waarop ook Augustinus in het vierde boek van zijn Confessiones (eind vierde eeuw) de intensiteit aangeeft van de relatie die hij in zijn jeugd met zijn beste vriend heeft gehad. Tot twee keer toe verklaart hij zijn vriend bemind te hebben alsof die niet zou sterven of, anders gezegd, niet sterfelijk was. Voor de latere bisschop was deze misvatting er waarschijnlijk de oorzaak van dat de dood van zijn vriend hem destijds zo verschrikkelijk erg heeft aangegrepen. Zijn smart ging met een afkeer van het leven maar vooral ook met een grote vrees voor en haat jegens de dood gepaard. Die eer heeft onze dichter de dood niet willen geven. Wel valt hem, zonder zijn gezel, het leven zwaar, zeker in contrast met al de vreugde waar die nu van geniet (‘ic moet noch sneven [‘onvast m’n weg zoeken’] ende in de weerelt liden pijn’). Egidius heeft, zo lijkt het wel, het beste deel gekozen. Maar met zijn voorbede (‘Nu bidt vor mi’) en uitkijkend naar de hereniging (‘Verware mijn stede di beneven’ : ‘hou mijn plaats alvast naast je vrij’) zal het voor onze dichter, ook als ‘gedreven’ zanger (‘ic moet noch zinghen een liedekijn’), wel lukken om het vol te houden. ‘Eens komt het einde, hoe dan ook’, luidt het ten slotte, ietwat gelaten maar in ieder geval zonder angst of zenuwachtigheid over een beslissend eindexamen in de ‘stervenskunst’.

Bij de droefheid over de dood van zijn vriend, won de vrees voor het sterven het bij Augustinus van de afkeer van het leven. Dierbaarder dan zijn vriend was hem ondanks alles toch zijn ongelukkige leven, moest hij erkennen; liever dan dat te verliezen, was hem het verlies van de vriend. Augustinus laat deze eerlijke zelfanalyse ook nog eens met het verhaal van het onafscheidelijke vriendenpaar Orestes en Pylades contrasteren. Omdat de dood hen minder erg toescheen dan niet samen te leven, wilden die wederkerig wél voor elkaar sterven. Maar of het verhaal even reëel als het zijne is, laat de bisschop maar in het midden. Sterven als ultieme liefdesexpressie leverde inderdaad ontroerend-mooie maar veelal verzonnen verhalen op. Uit zulke ‘fabels’ of novellen werd ook de stof voor een drietal vijftiende-, vroeg-zestiende-eeuwse rederijkersspelen geput. ‘Och God, waerom en ben ic niet gestorven mede?’ verzucht Katherina in Van Rijsseles Spiegel der Minnen, nadat ze van Diericks dood heeft gehoord. Voor ze van zijn overlijden wist, had hij haar in een droom al opgeroepen om samen een ‘pelgrimage’ te beginnen. ‘Waar wacht je nog op’ (‘Waer na beyt ghy?’), ‘mijn lief is vuere’, dringt ze later dan ook ongeduldig aan bij de dood. Wanneer het sterven vervolgens, als het ware op liefdes bevel afgeroepen, komt, luidt het verzoek aan haar vader haar lichaam in haars ‘liefs graf’ te ‘begraven’ (‘Ick en begheere ... niet meer ... dan ick metten ghenen die ick begheerde in minnen / verrotten mach in deerde’). Van God hoopt ze te verkrijgen dat zij en Dierick elkaar ‘ter eeuwigher glorien’ in liefde mogen zien. In twee andere spelen, beide het verhaal van Piramus en Thisbe dramatiserend, vinden de geliefden elkaar in de dood door een dubbele zelfdoding. Samen te kunnen sterven, op welke manier ook, om samen in eeuwigheid te leven, werd in deze spelen zowat de definitie van een ‘goede dood’. Sommige moralisten en auteurs van sterfboeken kunnen er het voorhoofd bij hebben gefronst, maar in de kamers zullen spelende gezellen de dramatisch-emotionele verzen en scènes waarmee ze op het toneel konden schitteren, in dank hebben aanvaard.

C O L O F O N

O n s C a m e r s v à R h e t o r i k e is het officiële orgaan van het Verbond van de Kamers van Rhetorica Vlaanderen-Nederland vzw. Het Verbond is opgericht in Brussel in 1987.

Het tijdschrift verschijnt eenmaal per drie maanden in een oplage van circa 100 exemplaren.

Adres Bankgegevens van het Verbond
’t Haantje 2, 4854 MV Bavel BIC GEBABEBB
Nederland IBAN BE41 2930 3224 8010

Lidmaatschap van het Verbond
Kamers van 6 leden of meer € 50,00 per jaar
Kamers met 5 leden of minder en toetredende leden € 30,00
Alle leden ontvangen het tijdschrift

Website Druk
www.rederijkers.org     KLA4 Steunpunt Welzijn vzw