0
Johan De Rijck | Nicole Gits | Erik De Smet |
Voorzitter | Secretaris |
De Prince van Ere, de Ere-Hoofdman, de Hoofdman
en de Eed van de Koninklijke Kamer van Retorika
“De Gezellen van de H.Michiel”
organiseren onder de bescherming van
Het Verbond van de Kamers van Rhetorica Vlaanderen-Nederland
het 40ste INTERNATIONAAL REDERIJKERSCONGRES
op 31 mei, 1 en 2 juni 2024 te Brugge
Wie isser sotter dan eenich sot?
Die liever den duyvel dient dan Godt!
Wat verdienen die kinderen die hen [hun] ouders bedrucken?Bekijken we eerst even het tweede distichon. Het verdiende loon voor kinderen die hun ouders verdriet aandoen, lijkt er wel uit Alfred Hitchcocks The Birds te zijn geknipt, maar de reële bron is het Bijbelboek Spreuken, meer bepaald vers 17 uit het dertigste hoofdstuk.
Dat haer die raven haer ooghen uytplucken!
Rasende dul dwaes ende sotHet triplet ‘dul, dwaas en zot’ maakt voldoende duidelijk dat dit distichon eveneens een omschrijving van een zot, ‘sotter dan eenich sot’ wil geven, maar ook hier dus geen woord over de duivel. Tweemaal toch steekt de duivel in de Gentse zotheidsrefreinen zijn kop op. Voor De Pensee uit Edingen vormden gierigaards met hun excessieve drang om te vergaren en te sparen het zotste volk. Een ‘streck vanden vijanden [door de duivels] ghespreyt’ noemt het refrein deze gierigheid: een duivels net waar de zotten zich in laten vangen. Zelf lijken ze zich daarbij weer van geen kwaad bewust. Expliciet wordt dit laatste in het refrein van de Antwerpse Violieren vermeld. Daarin zijn de grootste zotten lieden die op hun ‘eigen wijsheid’ betrouwen. Het ‘zaad van het oude serpent’, noemt de dichter dit. Met Eva als eerste, zo vervolgt de dichter, weet dit zaad nog steeds mensen, ‘niet kennende de valscheyt, noch tlistigh quaet’, te behagen! Het is mogelijk dat dit ook voor de zot uit het distichon geldt. Dat die ‘liever de duivel dient dan God’ moet dan alleen in ‘objectieve’ zin worden begrepen. De uitspraak past in principe inderdaad voor elke zondaar en het narrenschip vaart (in zijn Nederlandse versie) in ieder geval naar de hel. De grootste dwazen zijn dan ook zij die zich van hun zondigheid niet bewust zijn en daardoor doof blijven voor de roep om het schip op tijd te verlaten. De bondigheid die de lezer van het distichon in één vers expliciet zowel met de duivel als met God confronteert, laat echter ook een ‘subjectieve’ interpretatie toe, waarbij de zot heel bewust voor het ‘dienen’ van de eerste kiest. Te denken valt dan zelfs aan een carrière als tovenaar of heks. Meer dan de Gentse refreinen met hun ‘zelfkennis’ als duidelijke opdracht en probleem, lijkt het distichon met zijn dubbelzinnigheid op het ethische en zijn ‘directheid’ op het metafysische vlak dan ook stof te leveren voor een discussie over hoe of waar precies zotheid en zonde samengaan. Graag laten we hier nog enkele disticha uit de verzameling van Jan Michiels de revue passeren. Rederijkers werd vaak gevraagd om mensen te beoordelen: op de aard van hun gedrag of een bepaalde levenshouding in moraliserende of satirisch-komische spelen en refreinen, maar ook op hun artistieke prestaties, met name bij het jureren op wedstrijden waar prijzen konden worden uitgereikt voor het beste stuk, gedicht en/of lied, de beste presentaties, acteurs, voordragers of zangers en voor de beste nar. Het is bij dit evalueren altijd oppassen voor vooroordelen, chauvinistische reflexen en irrelevante sympathieën of antipathieën waar bijvoorbeeld de twee volgende disticha van gewagen:
Is hij die op ijdel begheerte staet en verlaet Godt.
Handschrift Michiels, fol. 64v: Tsij uijt wat geweste,En,
Elck prijst tsijn [t]beste.
Handschrift Michiels, fol. 166v: Het is goet, wat hij doet, is hij bemindt;Het laatste komt als bladvulling ook voor in het Nieu Amstelredams Lied-boeck (1591, p. 150). Met ‘al’ voor ‘goet’ en ‘quaet’ (‘Het is al goet … Het is al quaet’) klinkt het daar nog sterker. De wisselvalligheid van het lot komt in moraliserende literatuur goed van pas om te waarschuwen tegen hoogmoed en zelfverzekerdheid, zoals in (Handschrift Michiels, fol. 25v):
Het is quaet, is hij gehaet, wat hij beghint.
Nijemant soe wijs, hij mach wel falen; Nijemant soo hoogh, hij mach wel dalen.Minder gehoord en dus ook minder cliché is de hartversterkende tegenligger (Handschrift Michiels, fol. 64v):
Die meest verworpen is en minst geacht,Ter bevordering van de samenhang in de maatschappij, een vereniging of kamer is ook de wijsheid die in de twee volgende disticha besloten ligt misschien niet te versmaden. We willen er hier in ieder geval graag mee besluiten:
Wert somtijts van fortuyne int hoochste bracht [gebracht].
Handschrift Michiels, fol. 147r: De groote, hoe vroom [dapper] en coene, Hebben somtijts de cleijne van doene.
Handschrift Michiels, fol. 35v: Het crom dient soe wel als [t]recht daert past.Met het kromme en het rechte dat God samen laat groeien, wordt het hout bedoeld zoals dat bekend was uit het populaire spreekwoord: ‘Het krom hout brandt zowel als ’t rechte als ’t bij het vuur kan komen’. Recht hout kan dan wel mooier zijn om te zien, als brandhout dient het kromme evengoed. Op mensen toegepast, betekende de spreuk dat sociale verschillen er niet toe doen wanneer een mindere dezelfde hulp als een meerdere kan bieden. In lied 35 van het Antwerps Liedboek (1544) en de op dit lied gebaseerde Klucht van Teeuwis de Boer van de Amsterdammer Samuel Coster (1627) kreeg de spreuk een seksuele toepassing binnen de overspelige relatie van een boer met een dame uit hogere kring. In de spreuk worden vormverschillen dus gerelativeerd op grond van gelijkwaardigheid binnen een zelfde functie. Het distichon lijkt echter iets anders te willen zeggen en wel dat het rechte en het kromme, los van hun eventuele inwisselbaarheid en ondanks het feit dat het eerste in het algemeen meer dan het tweede wordt gewaardeerd of bewonderd, binnen Gods schepping evenveel recht hebben van bestaan. Zoals ook het distichon over de ‘groten’ en de ‘kleinen’ aangeeft, speelt elk in dit leven zijn rol en zijn deel. Juist door zijn eigen vorm, zijn specifieke aard en mogelijkheden, ‘past’ het kromme, net als het rechte, als een puzzelstuk in het grote, veelkleurige geheel. En werd, in de zeventiende eeuw, wel eens het spreekwoord ‘Van een krom hout kwam nooit rechte staak’ te pas gebracht, even bekend waren toch ook: ‘Van een krom hout is ’t goed lepel maken’ en ‘Hoe krommer hout, hoe beter kruk’! Dirk Coigneau
Lof hebbe Godt doer dien dat al wast [door wie het allemaal groeit].
Adres | Bankgegevens van het Verbond |
---|---|
’t Haantje 2, 4854 MV Bavel | BIC GEBABEBB |
Nederland | IBAN BE41 2930 3224 8010 |
Website | Druk |
---|---|
www.rederijkers.org | KLA4 Steunpunt Welzijn vzw |