0 Ons Camers 4e 2009






Terug naar index

Ons Camers và Rhetorike

Contactadres en verantwoordelijke uitgever: Verbond van de Kamers van Rhetorica vzw.

Emiel Francois
Louis Callebautstraat 50
B 9320 Nieuwerkerken,
e-mailadres : emiel.francois@skynet.be
website : www.rederijkers.org
22 ste jaargang nr 4 oktober-november-december

In dit nummer...

Woordje van de voorzitter

Beste vrienden Rederijkers,
Met dit nummer sluiten wij de 22ste jaargang van ons tijdschrift af.

Wij zijn in dit laatste kwartaal van het jaar bij meerdere kamers op
bezoek geweest .Daarover enkele korte reflecties : wij konden met
tevredenheid vaststellen dat er buiten het jaarlijks congres , dat
nog steeds het ontmoetingsmoment bij uitstek is , regelmatig
contacten worden onderhouden door diverse kamers uit Noord en Zuid.
Regelmatig hebben wij vergaderingen bijgewoond in voorbereiding van de komende congressen.
In de loop van de komende maanden krijgen jullie hierover meer informatie .
Noteer alvast de congresdata voor 2010 : Hasselt 29 & 30 mei .

Wij danken dit jaar opnieuw Jan Rooms en Freddy Van Besien voor hun regelmatige bijdragen in dit tijdschrift.
Ook doen wij een warme oproep aan alle kamers om hun kamer even in de spots te stellen in een van de volgende edities van ons tijdschrift. Wie zal de eerste zijn die ons tekst bezorgt ?

Nu reeds durven nu reeds alle rederijkers een prettig jaareinde te wensen. Moge 2010 een prachtig rederijkersjaar worden .

Met vriendelijke rederijkersgroet,

Emiel François
Voorzitter

25 jaar Violierenhuis

Op zondag 11 oktober waren we uitgenodigd op de viering van 25 jaar Violierenhuis bij de Koninklijke Hoofdrederijkerskamer De Violieren te Antwerpen.
In feestkledij werden wij ontvangen in hun lokaal .
Na een korte verwelkoming door Fons Schrijvers werd door Guy Reding ,aan de hand van de opgezochte archiefstukken , een overzicht gemaakt over de voorgeschiedenis van het tot standkomen van een eigen lokaal.
Heel wat omzwervingen ,op en in alle mogelijke locaties, gingen er aan vooraf.
Wij kunnen er van meespreken , omdat wij het indertijd zelf ook in de eigen kamer hebben meegemaakt.
Uiteindelijk kwam er een akkoord met het Antwerpse OCMW : Er werd er een contract afgesloten en de inrichting kon beginnen. Naast de regelmatige vergaderingen van de jonge en de oude generatie wordt het huis ook gebruikt voor de herhalingen en de opvoeringen van de gebrachte toneelwerken .Een grote ruimte is er niet maar zowel de regisseurs als de technici hebben alle mogelijke hoeken en kanten gebruikt om tot een geslaagde productie te komen.
Een eigen lokaal hebben schept een band en geeft de mogelijkheid om er regelmatig samen te komen om te repeteren . Ook is de druk op de technische medewerkers bij een productie minder groot. Acteurs krijgen de mogelijkheid zich te vervolmaken omdat er meestal meerdere opvoeringen kunnen plaats hebben en er bij succes bijkomende voorstellingen kunnen gepland worden.

Op het einde van het academisch gedeelte werd er een foto opgehangen van de overleden voorzitter Paul Nunes - die wij nog zagen optreden op het congres in Den Bosch - als blijk van waardering voor wat hij in zijn kamer gepresteerd heeft.

IN MEMORIAM

Wij vernamen via de krant het overlijden van een van onze beschermleden :

Prof. Em. Gust Keersmaekers

Op twee van onze congressen mochten wij hem als spreker verwelkomen.
Hij beschikte over een prachtige diareeks “blazoenen”.

FELICITATIES

Aan alle rederijkers van de rederijkerskamer St. Amandus uit Leupegem als winnaar van het 73 ste Koninklijk Landjuweel met de opvoering van Karoline en Kasimir

Vlaamse toneelwedstrijden

op het eind van de
achttiende
en het begin van de negentiende eeuw (10)
Freddy Van Besien
Het jaar 1790 markeert een onderbreking in de reeks wedstrijden georganiseerd door de Vlaamse rederijkerskamers sinds 1769. Er was nog de wedstrijd te Dendermonde waaraan zeven kamers deelnamen, en ook de Royaerts uit Sint-Winoksbergen schreven nog een wedstrijd uit, maar het is niet zeker of hij inderdaad heeft plaats gevonden. Pas in 1796-97 heeft een nieuwe wedstrijd plaats, als het politieke klimaat opnieuw wat gunstiger is.
1790: wedstrijd te Sint-Winoksbergen, aangekondigd door de Royaerts
Nadat de Royaerts (met kenspreuk "Onrust in Genoegt") reeds in 1786 een wedstrijd hadden ingericht, kondigden ze een wedstrijd aan voor het jaar 1790. Of deze wedstrijd inderdaad heeft plaats gehad, weten we niet met zekerheid. De enige bron waarover we beschikken is de gedrukte uitnodiging, die werd gedrukt te Gent bij J.F. vander Schueren. Slechts één exemplaar is bewaard (Universiteitsbibliotheek Gent, nr. G. 6163, 7).

In de uitnodiging vinden we de datum voor de loting (1 november 1789) en de dag waarop de wedstrijd begint (1 mei 1790). De inleg bedraagt 6 Franse kronen. De organiserende kamer stelt de figuranten (lijfwachten) ter beschikking evenals alle kostuums en hoofdsieraden. Het op te voeren stuk is "Alzire" van Voltaire. De kamer geeft twee redenen voor haar keuze: de kwaliteit van het stuk als zodanig en de grote verdienste van de Nederlandse vertaling door de Nederlandse dichter Sybrand Feitama uit 1764. Er worden vijf prijzen in het vooruitzicht gesteld voor het treurspel en twee prijzen voor het blij- of zangspel naar keuze. Er is ook een gouden penning voor de mooiste intrede en voor de verstafgelegene deelnemer. De deelnemende kamers mogen geen beroep doen op spelers die geen lid zijn, uitgezonderd voor de vrouwenrollen. Blijkbaar waren er op dat ogenblik nog kamers die geen actrices hadden.

Als deze wedstrijd heeft plaatsgehad, dan is het wel voorlopig de laatste in de reeks. De oorzaak is vanzelfsprekend te vinden in de onzekere tijden na de Brabantse omwenteling, het Franse bewind en de tussenliggende restauraties door de Oostenrijkers. Nadat de Oostenrijkers definitief zijn verdwenen, heerst er wat meer stabiliteit en zien we ook de kamers hun activiteiten hervatten. De eerste wedstrijd werd door de Kortrijkse Kruisbroeders ingericht.

1796-97: wedstrijd te Kortrijk, georganiseerd door de Kruisbroeders
Deze wedstrijd werd aangekondigd in de Gazette van Gend van 18 juli 1796: de “liefhebbers der Tooneel- en Dichtkunde”, zoals de Kruisbroeders zich noemen, hebben tijdens hun vergadering van 26 juni 1796 beslist alle kamers uit te nodigen tot een wedstrijd waarbij zowel het treurspel als het blij- of zangspel vrij zijn. Er is geen inleg vereist en er zijn zeven prijzen voorzien voor een totaal bedrag van honderd Vlaamse kronen. De loting heeft plaats op 24 juli te Kortrijk en de eerste voorstelling is voorzien voor de eerste zondag van november 1796.

Voor het eerst wordt afgeweken van de gewoonte van een verplicht treurspel. Hier dient echter wel aan toegevoegd te worden dat in de aankondiging van de wedstrijd van 1788 door de Kruisbroeders (die niet is doorgegaan) de keuze van het treurspel ook al vrij was. Volgens Snellaert (1839, p. 23), die citeert uit het register van de Kruisbroeders, diende het treurspel te worden gekozen uit een lijst van stukken. Snellaert neemt de lijst helaas niet over, maar schrijft dat ze bestaat deels uit oorspronkelijke en deels uit vertaalde stukken.

We kennen niet alle deelnemers aan deze wedstrijd. De Deinse kamer met kenspreuk Geen konst zonder nyd nam volgens Van den Abeele (1945, p. 23) deel op 4 februari 1797 met het treurspel 'De dood van Cesar' (naar Voltaire door Hendrik Tollens) en met het zangspel 'De deserteur uit kinderliefde' van B. Ruloffs. Wellicht vergist Van den Abeele zich in verband met het auteurschap van Tollens: zijn 'Dood van Cesar' verscheen pas in 1801. Er bestond echter ook een Nederlandstalige bewerking uit 1785.

De Gentse Fonteine nam eveneens deel aan de wedstrijd en behaalde er de eerste prijs met het treurspel ‘Elfride’ van de Duitse auteur Bertuch, bewerkt door P.J. Kasteleyn. Deze tekst werd door de Gentse drukker J.F. vander Schueren speciaal uitgegeven als ‘eenigsten door het Genootschap van Rhetorica goedgekeurd, om voor prys te leeren en den 11 December des jaers 1796 (o.st.) in Kortryk te vertoonen’ (cf. de Gazette van Gend van 15 augustus 1796). Dat de Fonteine de eerste prijs voor het treurspel won, wordt gemeld in de Gazette van Gend van 20 april 1797 en van 29 juni 1797. Bovendien wordt in de editie van 5 juni 1797 aangekondigd dat de geplande abonnementsvoorstelling van woensdag 7 juni wordt vervroegd naar dinsdag 6 juni omdat de bekroonde acteurs in de wedstrijd op maandag 5 juni naar Kortrijk trekken om er hun prijzen in ontvangst te nemen en dat ze hun overwinning willen vieren bij hun terugkomst in Gent.

Volgens Saby (1844, p. 8) nam een Oudenaards gezelschap met de naam van ‘Konstminnaars der Rijm, Spraak en Zangkunde’ op 18 december 1796 met ‘Alzire’ (Voltaire) en het zangspel ‘Den onstuymigen avondstond’ (‘La soirée orageuse’ van Dalayrac) en behaalde met dit laatste de prijs voor het nastuk (25 gulden). Hij voegt eraan toe dat de kosten voor het deelnemen aan de wedstrijd veel hoger lagen dan het prijsgeld, nl. 133 gulden en 12 stuivers.

De prijsuitreiking had dus plaats te Kortrijk op 5 juni 1797. Bij die gelegenheid werd redevoering gehouden door een lid van de Fonteine. Deze redevoering werd bij J.F. vander Schueren te Gent gedrukt (zie voor een uitgave: Huyghebaert 1981 en 1987; zie ook Vanderhaeghen, deel 4, p. 218, nr. 6567). Zeer waarschijnlijk was Vander Schueren ook de auteur van de redevoering, net zoals van die welke werd uitgesproken in 1785 ter gelegenheid van de prijsuitreiking van de toneelwedstrijd te Gent. In de redevoering vinden we interessante bedenkingen bij het repertoire van de kamers. Het bestaat volgens de auteur maar al te vaak uit slechts twee genres: enerzijds "martelieën", bloederige stukken over het martelaarschap van heiligen, en anderzijds stukken over koningen, prinsen en hoflisten, waarin moord en wraak centraal staan. Hij pleit voor het spelen van burgerlijke toneelstukken: stukken over huiselijke belangen, over huwelijksplicht, over kinderliefde, over liefde voor het vaderland, zoals we die vinden bij August von Kotzebue, Johannes Nomsz, Louis Sébastien Mercier en in de stukken uitgegeven in de Amsterdamse reeks ‘Spectatoriale Schouwburg’, een reeks bestaande uit Nederlandse vertalingen van buitenlandse burgerlijke toneelwerken.

Bronnen:
Gazette van Gend
Huyghebaert, J., "Toneel in Vlaanderen in 1797. De redevoering
van de Fonteinisten uit Gent ter gelegenheid van de Kortrijkse
toneelwedstrijd", Spiegel der Letteren 23,2 (1981), 81-97
Huyghebaert, J., Oud en nieuw toneel in het Graafschap Vlaanderen: 1750-1815, Brussel Facultés universitaires Saint- Louis, 1987 (= Cahier nr. 1 van het Studiecentrum 18de-eeuwse Zuidnederlandse Letterkunde)
Saby, J.E., "Iets over de zangspelkundige genootschappen op het einde der 18de en het begin der 19de eeuw te Audenaerde", Oudenaarde, Gommar de Vos, 1844
Snellaert, F.A., "Over de kamers van rhetorica te Kortryk", Belgisch Museum 3 (1839), 5-41
Van den Abeele, H., "Geschiedenis der rederijkerskamer met zinspreuk Geen konst zonder nyd. Opgeregt door de leerzugtige iveraeren binnen de stede van Deynse 1789-1858" Jaarboek van den Kunst- en Oudheidkundigen Kring (1945)
Vanderhaeghen, F. Bibliographie gantoise. Recherches sur la vie et les travaux des imprimeurs à Gand (1483-1850), 7 delen, Gent,
Vanderhaeghen, 1858-1869.
1797: wedstrijd te Middelburg, ingericht door de Veldelingen
De kamer de Veldelingen uit Middelburg in Vlaanderen (thans een deelgemeente van Maldegem) was in het laatste kwart van de achttiende eeuw door Pieter Frans van Hollebeke opgericht. Haar kenspreuk was ‘Wetenschap baard luister’ (cf. Huyghebaert 1983). De wedstrijd werd aangekondigd in de Gazette van Gend van 28 maart 1796: er zal een verplicht toneel- of treurspel moeten worden opgevoerd; het zang- of blijspel is vrij; de loting heeft plaats op 2 oktober 1786 en de eerste voorstelling zal plaatshebben op tweede Paasdag van 1797. In hetzelfde bericht stelt Van Hollebeke ook een schouwburg te huur te Maldegem, die wordt gebruikt door de Konstgejegene Parnassus reizers met als kenspreuk ‘diër Kunst-Broederen’.

Het opgelegde stuk was ‘Eduard de derde’, treurspel in vijf bedrijven van de Nederlandse auteur P.J.Kasteleyn. Het werd speciaal voor de wedstrijd gedrukt bij J.F. vander Schueren te Gent. Het boek bevat naast het stuk ook twee gedichten, het reglement en de uitslag van de loting. De loting, oorspronkelijk gepland op 2 oktober 1796, had uiteindelijk plaats op 16 oktober in ‘het Dambert’. De deelnemende kamers moesten een inleg van 15 gulden betalen; er waren vier prijzen voor het treurspel (resp. 100, 50, 40 en 25 gulden) en twee prijzen voor het blij- of zangspel (resp. 36 en 20 gulden). Er was ook een zilveren penning voor elke beste vertolking van elk van de zes sprekende rollen, op voorwaarde dat de winnaars op de dag van de prijsuitreiking samen nogmaals het stuk zouden opvoeren. Tevens waren er prijzen voor de verstafgelegene kamer en voor de mooiste intrede. Onder de voorwaarden vinden we ook nog de volgende: ‘Gemerkt elk Genootschap boven de zes sprekende Persoonen, gehouden is, te leveren het ontzielde Lichaem van Eduard de tweede’.

Elf kamers namen aan de loting deel en trokken de volgende data:

Klein-Veurne: Al even Kleine (7 mei 1797)
Eeklo: Eekels worden Boomen (14 mei)
Veurne: Arm in de borze, en van zinnen jong (21 mei)
Maldegem: Suum quique tribue (25 mei)
Gent: Jong en leerzuchtig (28 mei)
Wakken: Jong en iverig (5 juni)
Zomergem: De oeffeninge leerd (11 juni)
Gent: De Fonteinisten (15 juni)
Oostwinkel: De liefde baard Oeffening (18 juni)
Assenede: Dorstig naa Pegasus Fonteine (25 juni)
Tielt: Snoeid eer 't bloeid (29 juni)

In de Gazette van Gend van 24 april 1797 werd nog een bericht opgenomen over de toegangsprijs tot de wedstrijd: ondanks de geruchten over hoge toegangsprijzen, wordt de toegangsprijs vastgesteld op de gebruikelijke prijs van 14 stuivers voor de gewone plaatsen.

De plechtige prijsuitreiking had plaats op 16 juli 1797. Ze werd aangekondigd in de Gazette van Gend van 6 juli 1797. Bovendien werd de uitslag, samen met een gedicht van Van Hollebeke en een ‘Gloriezang’ door Petronella Moens, in druk uitgegeven. De eerste prijs voor het treurspel ging naar de Veurnse kamer Arm in de borze, en van zinnen jong; de tweede naar de kamer van Wakken, de derde naar de Fonteinisten uit Gent, en de vierde naar Tielt. Veurne won eveneens de eerste prijs voor het blijspel; de tweede ging naar Assenede. Volgens De Potter & Borre (1879, pp. 105-106) voerde Veurne het treurspel op met vijf acteurs en een actrice; als blijspel speelde Veurne ‘De vrek’ met acht acteurs en twee actrices.

De prijzen voor de beste acteurs gingen naar Veurne (voor de rol van Edmund en voor die van Mortimer), Wakken (voor de rol van Eduard en die van Norfolk), de Gentse Fonteine (voor de rol van Isabelle) en Tielt (voor de rol van Lancaster). Deze zes prijswinnaars voerden samen nogmaals "Eduard de derde" op.

Het gezelschap van Veurne kreeg de prijs van de verstafgelegenheid en Maldegem won de prijs voor de mooiste intrede.

Bronnen:
De Potter, F. & P. Borre, Geschiedenis der Rederijkerskamer van Veurne, onder kenspreuk "Arm in de beurs en van zinnen jong, Gent, 1870
Gazette van Gend
Huygebaert, J., "De rederijker Pieter Frans van Hollebeke uit Middelburg-in-Vlaanderen, 1747-1805" in Appeltjes van het Meetjesland 34 (1983), 167-190

De Strijd om het Regentenhuis

Op 23 oktober waren wij uitgenodigd bij Moyses ‘ Bosch in ‘s Hertogenbosch.
Er werd een informele gespreksavond ingericht met als thema “ hun huis “ .
Er zijn mogelijks plannen van een projectontwikkelaar om dit regentenhuis af te breken of een andere bestemming te geven.
Reeds vele jaren heeft M.B. dit pand in huur.
Het is het cement dat de kamer bijeenhoudt.
Hier worden vergaderingen gehouden , wordt gerepeteerd en wordt toneel gebracht in de kleine zaal die op de bovenverdieping werd ingericht.
Het doel van deze avond was alle partijen die betrokken zijn bij het project een inzicht te geven van de waarde van het pand voor M.B.
In zijn inleiding wees Carlo vande Water op het feit dat onze aanwezigheid aantoont dat M.B. geen plaatselijk kringetje is maar binnen de internationale rederijkerij een vooraanstaande plaats inneemt.
In een korte powerpoint presentatie werd aan de hand van historische afbeeldingen en 3D tekeningen de inplanting van het oude “regentenhuis” weergegeven.
Ook werd gewezen op de historische waarde in het kader van het behoud van “erfgoed”.
Daarna werd een korte eenakter opgevoerd zodat men zich een beeld kon vormen van de mogelijkheden van hun kleine theatertje. Met een fijn “walking diner” verzorgd door Vincent en Paulien werd deze avond afgerond.
Uit gesprekken noteerden wij dat bij de te nemen beslissing zeker rekening zou gehouden worden met de ontvangen informatie.

OP DE BORREL BIJ JAN VAN BEERS

Wij ontvingen een uitnodiging voor de tweede najaarsborrel op zaterdag 21 november 2009.
Deze bijeenkomst had plaats in de prachtige vernieuwde locatie van het Spoorwegmuseum in Utrecht.
Om klokslag vier waren wij aanwezig en werden verwelkomd door de voorzitter Rob Alblas.
Pas twee jaar aan de “macht” heeft hij de “flair” om zijn leden aan te zetten tot samenwerking en zo de kamer nieuw leven in te blazen .
Hij heeft dit tot op heden met goed gevolg gedaan.
Niet minder dan zestig leden en vrienden waren aanwezig.
Er werd alle aanwezige rederijkers koffie en taart aangeboden.
Om het geheel een echt rederijkerstintje te geven werd een mooie brochure metgedichten gepubliceerd rond “ spoor ”. Het opzoekwerk en het verzamelen van deze gedichten werd gerealiseerd door Claire de Lieme en Grarda Rensen en de vormgeving was van de hand van Gerda van Ewijk.
Voor het bezoek aan het spoorwegmuseum werden wij in twee groepen ingedeeld en onder deskundige begeleiding volgde een interessante rondgang in het museum .
Het was een smaakmaker met de bedoeling om eventueel later met of zonder kinderen een meer uitgebreid bezoek te brengen.
Na deze rondleiding was er de informele borrel waarop wij met meerdere leden van deze rederijkerskamer van gedachte konden wisselen.
Vragen werden beantwoord , afspraken werden gemaakt en beloftes gedaan. Vriendschapsbanden werden gesmeed.
Hun zinspreuk “Steeds beter” indachtig zijn wij ervan overtuigd dat een nieuwe bloeiperiode is aangebroken.
Moge dit een aanzet zijn tot verdere toenadering met de andere kamers in Vlaanderen en Nederland.

Geschiedenis van de rederijkerij

(Deel 53b)

Reformatorische refreinen | Scherpen-Heuvelsdroom | Broeder_Cornelis |

Reformatorische refreinen
Uit deze periode zijn heel wat refreinen overgeleverd die tegen de officiële instanties gericht zijn. In de bundel samengesteld door Jan de Bruyne vinden we er bijvoorbeeld een aantal terug. In zijn geheel kan deze bundel echter niet onder de lijst van hervormde poëzie gecatalogiseerd worden. Deze verzameling van De Bruyne is een bont allerlei, aangelegd door een liefhebber van de “edele conste”, zonder een bepaalde voorkeur ten opzichte van de inhoud aan de dag te leggen.

Een veel sterker, vaak zelfs zuiver hervormd karakter, vinden we in twee andere bundels terug, namelijk een Brussels handschrift (BXL) en een Dordrechtse (DOR) druk van 1592. Beide dateren dus uit de tweede helft van de 16de eeuw, maar bezitten refreinen die rond 1540 geschreven moeten zijn. In totaal gaat het om een 100-tal refreinen. Deze gedichten zijn een echte hervormingsgezinde tegenhanger van Anna Bijns' polemische geschriften die het vanaf ± 1520 voor de officiële kerk opnemen.

Uit een aantal ingenomen standpunten blijken ze vaak sterk calvinistisch te zijn. Zo is het Brusselse refrein 33, 'Den suyveren en is gheen spijse onreen' tegen de vasten gericht. Tegen de beeldenverering spreken het ernstige 'Ende en wilt gheen vremde goden aanbeden' (BXL, 22) en het spottende 'Hoe moghen sij dan heylighen gheheeten sijn' (BXL, 23 = DOR 3). In de Dordrechtse bundel vinden we het refrein ' 't Is nu al contrarie so Godt bevolen heeft’ (DOR, 20), dat aflaten en het verkopen van zielenmissen aan de kaak stelt.

Andere, eerder luthersgetinte refreinen zijn onder meer:
'Den sot behaegt sijn eyghen manieren wel'(BXL, 18);
'Klemt op Jacons leere, ende vraghet Godt' (BXL, 24);
'Het scaep en mach noch den wolf niet verbijten' (BXL, 5) en
'Waer 't woort niet ver-volght, ten waere niet waerachtig' (BXL, 35).

De calvinistische refreinen in deze bundels kunnen naar verschillende soorten ingedeeld worden.

  • Verontrustende, radeloze refreinen, veroorzaakt door de verwarring op godsdienstig gebied.
  • Bangeriken, die de positie van de rederijker of van een prediker in zulke gevaarlijke tijden in geen geval benijdenswaardig achten en zich liever uit alle strijdvragen terugtrekken.
  • Refreinen gericht tegen de Inquisitie en de geloofsvervolgers in het algemeen, waarvan de dichters steeds opnieuw de slachtoffers zijn. Telkens weer vinden we de vergelijking terug van hun “cleyn hoopken”, “Gods boden” en verkondigers van het zuivere evangelie met de vervolgde Christus en de apostelen, gehaat en mishandeld door machthebbers, priesters, schriftgeleerden en farizeeërs. Hieronder vallen onder meer het reeds vernoemde 'Het scaep en mach noch den wolf niet verbijten' (BXL, 5) en 'Waer 't woort niet vervolght, ten waere niet waerachtig' (BXL, 35)
  • De andere refreinen behelsen woorden van bemoediging tot geestesverwanten, aansporingen om het martelaarschap met gelatenheid te dragen en vaste geloofszekerheid, zoals bijvoorbeeld 'De werelt sal u vervolghen, maer in mij suldy paeys vinden' (BXL, 28 = DOR, 44).
Hervormingsgezinde refreinen die dateren van vóór de opkomst van het calvinisme en die naar inhoud nauwe verwantschap vertonen met de 'Schriftuer-lycke Liedekens', vinden we terug in het hs. II, nr 129, van de Brusselse koninklijke bibliotheek (BKB) en 'Veel schoone Christelycke en Schriftuerlycke Refereynen' (Delft, 1580) (DEL). Deze laatste bundel is een voorloper van de reeds vermelde Dordrechtse bundel uit 1592, en is eigenlijk een herdruk van een eerste versie die in 1558 verschijnt onder de titel

'Veel schoone Gheestelijcke ende Schriftuerlicke Refereyen, ghemaakt wten auden ende nyeuwen Testamente', en wellicht ontstaan te Antwerpen.
In de Brusselse en Dordrechtse verzamelbundels zijn de refreinen die betrekking hebben op de geloofsvervolging, bijzonder talrijk.
Hier klinkt vooral de tragiek van deze periode door. De ene keer wordt de statige poëzie van de psalmen nagedicht, de andere keer richten de dichters zich met verontwaardiging tot hun vervolgers.
De dichter van het refrein op de stok 'Wee hem, die wel wetende twoordt Gods persequerrt' (BKB, 32), neemt bijvoorbeeld als uitgangspunt de invectieven van Christus aan de farizeeërs en keert zich vervolgens tot de “gheestelicke persoonen, pausen, cardinalen, bisschoppen”, die de gelovigen uit hebzucht “met valsche superstitien” hebben beladen. Ook de wereldse gezagsdragers spaart hij niet, voornamelijk zij die “uut gierighe fondatie” onrechtvaardige “sententiën” uitspreken.

Een andere dichter komt in opstand tegen de plakkaten die bepalen “Datmen, int Vlaemsche / Walsch noch in Latijne Godts
Woort niet lesen en sal” en de bijeenkomsten verbieden. Zo beveelt de keizer het in [DEL, 35], “Maer den Keyser en behoort tegen Gods Woort niet te wesen”.

Rechtstreekse aanduidingen over datering en herkomst ontbreken bij deze refreinen. De toespelingen op de tijdsomstandigheden zijn vrij vaag, maar toch kunnen we uit een aantal zaken afleiden dat we ook hier te maken hebben met stukken uit de 16de eeuw, ca. 1530-1560. Ook deze refreinen kunnen beschouwd worden als tegenhangers van de polemische refreinen van Anna Bijns.

We bezitten nog drie andere bundels met “Schrif-tuerlycke” refreinen. Ten eerste is er het zogenaamde hs. 'Sloane' uit het Britisch Museum te Londen. Hier staan heel wat stukken in met een nu eens mindere, dan weer meer uitgesproken hervormde strekking. Maar daarnaast staan ook hier echt laat-middeleeuwse lofrefreinen in, die bewijzen dat het ook deze verzamelaar enkel om de “conste” te doen is geweest en zeker niet om het samenstellen van een homogeen hervormingsgezinde bundel.

Naast de refreinbundel van Jan de Bruyne, is er ook die van Jan Michiels, eveneens een bloemlezing waarin katholieke stukken naast hervormingsgezinde voorkomen. Ten slotte is er in het reeds vernoemde Britisch Museum, ook nog het zogenaamde hs. 'Harley'. Hierin staan 25 refreinen van dezelfde auteur die een sterke hervormingsgezindheid uitstralen. Daarnaast ook nog 18 refreinen van een andere zelfde auteur, die zichzelf waarschijnlijk nog als een trouwe volgeling van de officiële kerk beschouwt.

Ook in de meeste hervormingsgezinde refreinen krijgt vooral de geestelijkheid het hard te verduren. Met bijbelse beelden en termen worden ze afgeschilderd als geldzuchtige farizeeërs, bloeddorstige wolven in schapenvachten en hardnekkige afgodendienaars. In polemische en theologische refreinen wordt ijverig vanuit de Schrift geargumenteerd en ook in meer lyrischgodsdienstige refreinen zoekt en vindt men troost in Gods woord.
Troost in dit woord en in de nabijheid van Gods koninkrijk of het nieuwe Jeruzalem, vinden ook de dichters van de 'Schriftuerlycke Liedekens', een bundel die vanaf ca. 1554 talrijke herdrukken zal kennen, met hun afkeer van de boze en dreigende wereld rondom hen en hun concentratie op innerlijke verlichting en krachten. Op die manier zetten ze in zekere zin de ascetische stijl van de 15de eeuwse geestelijke liederendichters verder. Deze schriftuurlijke liederen zijn bewust christo-centrisch en het ligt voor de hand dat ze zeer bijbels van taal en toon zijn. Vooral aan het Hooglied en de Apocalyps worden vele beelden ontleend.

'Scherpen-Heuvelsdroom'
Een ander mooi voorbeeld is 'Scherpen-Heuvels-droom', een antikatholiek pamflet dat uit drie delen of kolommen bestaat. Het middendeel draagt de titel 'Een droom. Lofsang by Broer Cornelis op deze bruyloft ghesongen'. Links en rechts staat een bijzonder refrein. De stok van het 'Refereyn op Scherpen-Heuvels Droom' luidt: “Sint Jacob van Compostella danste de bruyt te vooren”. Een ander refrein draagt als stok: “Dat den slootel van Roome is verwert int slot”.

De houtsnede in het middendeel, stelt een biechtscène voor, een keuze die wellicht is ingegeven door enkele schimpscheuten op “Broer Cornelis” in het eerste refrein en het lied in het middendeel.

'Broeder Cornelis'
De volledige titel, en meteen ook de korte inhoud, van een ander werkje luidt: 'Historie van B. Cornelis Aedriaensen van Dordrecht / Minnebroeder binnen die Stadt van Brugghe. Inde welcke warachtelicke verhaelt wert / die Discipline ende secrete penitencie of geesselinghe / die hy gebruycte met zyn Devotarigen: de welcke veroorsaect hebben zeer veel wonderlicke Sermoenen / die Hy te Brugge gepredict heeft / teghen den Magistraet aldaer / ende teghen die vier Leden des Lants van Vlaenderen: Item tegen het vergaderen vande Generale Staten /ende tegen die tsamen gheconfederierde Edel lieden: met nog veel veel andere gruwelicke blasphemien teghen Godt ende de natuere: Oock veel bloetdorstighe Sermoenen tegen de Calvinisten / Lutherianen ende Doopers / vol leelicke leugene ende abominabele woorden. Inhoudende ooc. Twee vermaen brieuen van Stephanus Lindius / anden seluen B. Cornelis in Latine gesonden / ende nu overgheset in Nederlants: met noch sommighe Pasquillen en de Refereynen tusschen de Sermoenen begrepen. Ghedruct int jaer 1569.'
Deze lange titel bespaart ons een al te lange uitvoerige beschrijving van de inhoud ervan. In dit uitvoerig anti-rooms geschrift staat Broeder Cornelis Adriaensz. Brouwer centraal. Hij is in 1521 geboren in Dordrecht, minderbroeder geworden en vooral als onstuimig volksprediker te Brugge gekend geworden. Hij overlijdt aldaar op 14 juli 1581. Het boek bestaat in hoofdzaak uit een “Historie” die over de weinig eerbare praktijken vertelt die Broeder Cornelis bij wijze van “secrete penitentie” aan boetvaardige “Jonge maechdekens Gehuwede vrouwen / ende die weduwen” zou opgelegd hebben. Verder bevat het een merkwaardige verzameling belachelijk-groteske preken en ongure scheldsermoenen die deze broeder van 24 februari 1566 tot 07 juni 1568 gehouden zou hebben.

Volgens het titelblad zijn tussen deze sermoenen “sommighe Pasquillen ende Refereynen [...] begrepen” en in de “Voorrede” vernemen we dat dit “Pasquillen ende Refereynen” zijn, “die achter straten gesaeit wierden / om hem synen onbeleefden indiscreten mont te sluyten of te breydelen / hoe wel sulcx niet geholpen heeft.” De titel en de inleiding blijken echter te veel te beloven, wanneer ze “Refereynen” in het meervoud aankondigen. Er is namelijk slechts één refreintekst in de verzameling opgenomen.

De editie van 1569 wordt uitgegeven door Pieter de Clercq te Brugge. Het zal de eerste zijn van een reeks die reikt tot het einde van de 17de eeuw. Vanaf 1592 verschijnt dit boek samen met een tweede verzameling sermoenen, waarvan de eerste afzonderlijke druk in 1578 “buyten Noirdwitz” verschijnt. De vele drukken en zelfs een Duitse vertaling bewijzen de populariteit die de “Broeder Cornelis”-satire bij een niet-katholiek publiek heeft genoten.

Wordt vervolgd

Jan Rooms

Lidmaatschapsbijdrage 2010

De Raad van Bestuur besliste de lidmaatschapsbijdrage 2010 niet te verhogen.
Dit moet iedereen de mogelijkheid geven om tegen een minieme bijdrage lid te blijven van het Verbond. Hiervoor ontvangt elke Kamer of elk toetredend lid per kwartaal het tijdschrift van het Verbond.

  • Kamers : 25 €
    Zij ontvangen het tijdschrift
    Zij hebben medezeggenschap in het Verbond .
    Zij kunnen deelnemen aan werkgroepen en studiedagen.

    Wie zich geroepen voelt mag steeds een hoger bedrag overmaken. Dit zal dan speciale vermelding genieten in het tijdschrift.

  • Toetredende leden : 15 €
    Zij ontvangen het tijdschrift en steunen hierdoor de rederijkerij .
    De Vlaamse Kamers en toetredende leden kunnen hun bijdrage voldoen op onze bankrekening 293-0322480-10.

    De Nederlandse Kamers en toetredende leden via de Europese overschrijving

    Kenmerken bankrekening :
    BIC : GEBABEBB . IBAN : BE41 2930 3224 8010