0 Ons Camers 4e 2010






Terug naar index

Ons Camers và  Rhetorike

Contactadres en verantwoordelijke uitgever: Verbond van de Kamers van Rhetorica vzw.

Emiel Francois
Louis Callebautstraat 50
B 9320 Nieuwerkerken,
e-mailadres : emiel.francois@skynet.be
website : www.rederijkers.org
23 ste jaargang nr 4 okt-nov-dec 2010

In dit nummer...

Woordje van de voorzitter Beste vrienden Rederijkers,

Op 18 september namen wij afscheid van onze erevoorzitter Leon Vandevelde .
Wij wijden in dit nummer een kort in memoriam aan deze man die met hart en ziel verknocht was aan het Verbond.
Verder in dit nummer de bijdragen van onze talentrijke scribenten Jan Rooms en Freddy Van Besien over de geschiedenis van de rederijkerij.
Ook publiceren wij nu reeds het wedstrijdreglement om het Rederijkersjuweel 2011 op 21 mei te Brussel .
Meer info over dit komend congres in een eerste nieuwsbrief en in de volgende editie van ons tijdschrift .
Ook vinden jullie het jaarlijkse overschrijvingsformulier voor de betaling van het lidgeld.
Wij danken jullie bij voorbaat voor een snelle betaling.
Het Verbond geniet geen enkele subsidie en er zijn momenteel geen sponsors meer, dus wij kunnen enkel blijven bestaan op basis van jullie gewaardeerde bijdrage.

Met vriendelijke rederijkersgroet,

Emiel François
Voorzitter

In memoriam

Leon Vandevelde

Geachte familie Vandevelde,

In naam van de Raad van Bestuur en de leden van het Verbond van de Kamers van Rhetorica Vlaanderen-Nederland bied ik u mijn christelijke gevoelens van medeleven aan bij het overlijden van uw geliefde vader , grootvader en overgrootvader , onze erevoorzitter Leon Vandevelde.

Hij was de voorlaatste van het in 1987 opgerichte Coördinatiecomité, de voorloper van het huidige Verbond.
Zijn ononderbroken inspanningen om de band tussen de nog bestaande kamers aan te halen vertaalde zich in de uitgave van het Verbondstijdschrift en de organisatie van de jaarlijkse rederijkers- congressen.

Hij was de bemiddelaar om nieuwe kamers te laten erkennen door de hoofdkamer De Fonteine.

Op het vlak van de rederijkerij in het algemeen is zijn opzoekwerk baanbrekend geweest.

De inventarisatie van alle ooit bestaande Kamers mondde uit in het boek "De Kamers van Rhetorica in de Lage Landen" een document dat door velen nog steeds als standaardwerk geraadpleegd wordt en waarvoor wij hem erkentelijkheid verschuldigd zijn.

Tot op hoge leeftijd heeft hij zich ook ingespannen om de finan- ciën van het Verbond op pijl te houden en te verbeteren.
De onderhandelingen met de Nederlandse Taalunie waren een voorbeeld van zijn onderhandelaarstalent.
Om gezondheidsredenen gaf hij in 2000 de fakkel van het voorzit- terschap aan mij door.
Hem werd het erevoorzitterschap aangeboden.
Van op afstand volgde hij nauwlettend de verdere evolutie van het Verbond, zijn Verbond, zijn geesteskind .
De laatste jaren toen ook zijn gezichtsvermogen verder achteruit ging was hij nog steeds bereid om op de hem eigen wijze bij te dragen tot de verdere uitbouw van het Verbond , luisterde hij aandachtig naar mijn verslaggeving over de werking , stond mij met raad en daad bij waar nodig en uitte zijn waardering en vol- doening wanneer hij het goed vond.

Beste Leon,
We zullen je steeds herinneren als een integer man die met volle ijver zijn en onze idealen verdedigde.
Je zal opgenomen worden in de kring van hen die zich gedurende vele jaren hebben ingezet ,niet alleen voor het behoud, maar ook voor de verdere ontplooiing van de Rederijkerij.
Daarvoor zijn wij je oneindig veel dank verschuldigd.

E.F. Baete my twaere

Vlaamse toneelwedstrijden op het eind van de achttiende en het begin van de negentiende eeuw (14)

Freddy Van Besien

Tijdens de laatste jaren van de Franse tijd vertoonden de Vlaamse rederijkerskamers opnieuw een groeiende activiteit. Wedstrijden werden aangekondigd te Mariakerke, Roeselare, Drongen, Leisele en Tielt. De Catharinisten uit Aalst organiserden in 1808 een toneelwedstrijd en een dichtwedstrijd. Wellicht had in 1816 een wedstrijd plaats te Lokeren.

1806: wedstrijd te Mariakerke, georganiseerd door de Oeffeninge kweekt

Het genootschap met kenspreuk "d'Oeffeninge kweekt" is, blijkens de aankondiging in de Gazette van Gend van 28 april 1806 nieuw opgericht. Het nodigt alle verenigingen uit deel te nemen aan zijn wedstrijd en looft twee prijzen uit voor het opvoeren van een toneel- of treurspel (80 en 60 gulden) en één prijs voor het beste nastuk (30 gulden). Bovendien zijn er zilveren ereschakels voor de beste acteur of actrice van elk gezelschap, voor de mooiste kostuums en voor de verstafgelegene deelnemer. De inleg bedraagt 7 gulden.
De loting is gepland op 11 mei 1806 in de herberg van kunstbroeder J.B. Geluk en de eerste opvoering op 15 juni. Genootschappen die het wensen, mogen op maandag een voorstelling naar keuze geven. Ze krijgen dan de helft van de ontvangsten. Het bericht is ondertekend door J.B. de Dekkere.
Er is over deze wedstrijd verder niets bekend.

bron:
Gazette van Gend

1806: wedstrijd te Roeselare
De Vlamynck (1862, pp. 195-196) schrijft dat de Tieltse kamer Het Roosjen deelnam aan een wedstrijd te Roeselare met het treurspel “Pedro de Vreede, koning van Kastiliën” en verwijst naar een boek met de tekst van dit treurspel dat wordt gesignaleerd in de Annales du Comité flamand de France deel 1 (1853, pp. 18-19). In dit boek vindt men de lijst van de vijf genootschappen die aan de wedstrijd deelnamen:
Zomergem (16 augustus 1806)
Tielt: Het Roosjen (23 augustus)
Hondschote: Pertsetreders (30 augustus)
Diksmuide (6 september)
Kortrijk (8 september)
De uitslag is niet bekend.

bronnen:
Annales du Comité flamand de France
De Vlaminck, A.L., Jaerboeken der Aloude Kamer van Rhetorika,
Het Roosjen, onder kenspreuk Ghebloeyt int Wilde, te Thielt, Gent, H. Hoste, 1862

1807: wedstrijd te Drongen, aangekondigd door Waer men de reden leert, daer word de konst vermeert
Een exemplaar van de handgeschreven uitnodiging d.d. 31 augustus 1806 met het reglement is bewaard gebleven (archief De Fonteine): de loting is gepland op de tweede zondag van november 1806 in de schouwburg, gelegen in de herberg van Maximiliaen Gillis in het dorp van Drongen. De eerste voorstelling zal op 26 april 1807 plaats hebben. Alle toneelgenootschappen zijn welkom. De inleg bedraagt 15 gulden. Zowel de keuze van het treur- of toneelspel als van het nastuk (een zang- of blijspel) is vrij. De genootschappen dienen zelf voor de kostuums in te staan. Er zijn drie prijzen voor het treurspel (resp. een zilveren koffiekan ter waarde van 100 gulden, een zilveren porte caraffe ter waarde van 70 gulden en een zilveren mosterdpot en peperbus ter waarde van 50 gulden). Voor het blijspel is er één prijs: twee zilveren zoutvaten ter waarde van 30 gulden. Het is ook mogelijk de tegenwaarde in guldens te vragen. Er zijn ook prijzen voor beste acteur en actrice en voor de verstafgelegene deelnemer en voor de mooiste intrede. Het genootschap dat de eerste prijs voor het treurspel wint, dient op de dag van de prijsuitreiking nogmaals het stuk op te voeren. Indien er zich minder dan tien deelnemers aanbieden, zal de wedstrijd niet doorgaan.Ondertekenaars van de uitnodiging zijn B. Gillis (kunstgriffier), J. de Wulf (hoofdman) en Charles Everaert (bestuurslid).

Een aankondiging verschijnt in de Gazette van Gend van 13 oktober 1806. In de Gazette van Gend van 13 november 1806 laat de Drongense kamer weten dat op de loting vier genootschappen aanwezig waren en dat er dus nog zes data open gebleven zijn. De vier aanwezigen waren afkomstig van Gent, Lokeren, Deinze en Mariakerke. Gezien het artikel in het reglement dat stelt dat indien er minder dan tien deelnemers zouden zijn, de wedstrijd wordt afgelast, kunnen we veronderstellen dat de wedstrijd niet heeft plaats gehad.

bronnen:
Gazette van Gend
Handgeschreven uitnodigingsbrief

1807: wedstrijd te Leisele
De rederijkerskamer van Leisele schreef in 1807 een toneelwedstrijd uit, maar aangezien slechts drie verenigingen zich hadden aangemeld, werd besloten de wedstrijd af te gelasten. Twee verenigingen, Arm in de beurs en van zinnen jong uit Veurne en De Redenaeren uit Haringe (Roesbrugge), wilden echter met elkaar kampen. De groep uit Veurne, die o.a. uit drie actrices bestond, gaf een voorstelling van “Cleopatra”, gevolgd door een blijspel, en won zeven medailles. De kosten werden door de kamer gedragen. De Potter & Borre (1870, p. 107) geven een opsomming van deze kosten: maaltijden, betaling van zes lijfwachten, een paar schoenen, vergoeding van de voerman, wijn en bier ter gelegenheid van de intrede van de groep in Leisele, repetitiekosten (kaarsen, drie boekjes).

bron:
De Potter, F. & P. Borre, Geschiedenis der Rederijkerskamer van Veurne, onder kenspreuk "Arm in de beurs en van zinnen jong, Gent, 1870
1808: wedstrijd te Tielt, georganiseerd door Het Roosjen
Volgens De Vlaminck (1862, p. 196) zouden in 1808 in herberg “den Hert” in Tielt een twaalftal kamers een opvoering hebben gegeven van “Alzire” (Voltaire). De eerste prijs zou zijn gewonnen door Zottegem, de tweede door Kortrijk.

bron:
De Vlaminck, A.L., Jaerboeken der Aloude Kamer van Rhetorika, Het Roosjen, onder kenspreuk Ghebloeyt int Wilde, te Thielt, Gent, H. Hoste, 1862

1808: wedstrijd te Aalst, georganiseerd door de Catharinisten
De aankondiging en het reglement van deze wedstrijd, georganiseerd door de Catharinisten uit Aalst, met kenspreuk "Amor vincit", verscheen in de Gazette van Gend van 23 november 1807. Voor het eerst krijgen we een nieuwe regeling voor de keuze van de op te voeren stukken: de deelnemers voeren ofwel een toneelstuk van ten minste drie bedrijven, te kiezen uit het werk van August von Kotzebue, op, ofwel een zangspel naar keuze van dezelfde lengte. Nadien dienen ze een kort blij- of zangspel op te voeren. Ze kunnen ook aan de beide onderdelen (toneelstuk en zangspel) deelnemen, op voorwaarde dat ze op twee achtereenvolgende dagen een voorstelling geven. De organiserende kamer zorgt voor een orkest en voor de nodige figuranten.
De loting is gepland op zondag 6 december 1807 in de grote concertzaal van Aalst. De inleg bedraagt 30 francs. Er zijn drie prijzen voor het toneelstuk en drie prijzen voor het zangspel (resp. 250, 160 en 70 francs). De prijs voor het beste nastuk bedraagt 40 francs. Er zijn ook prijzen voor individuele prestaties, voor de beste kostumering en voor de verstafgelegene deelnemer.
De kamer uit Deinze met kenspreuk "Geen Konst zonder Nijd" nam op 15 mei 1808 deel met "De onechte zoon" (Kotzebue) en "Jocrisse weggejaagd" (Duval) (Van den Abeele, 1945, pp. 27- 28). De Wijngaerd uit Brussel nam deel aan de twee onderdelen en voerde "Adelïde van Wulfingen" (Kotzebue) en "Lodoïska of de Tartaren" (opera in drie bedrijven van Cherubini) op. De nastukken waren "De twee jagers en de melkmeid" (zangspel in één bedrijf van E. Duni) en "Jannot of de onnozele betaalt de boete" (klucht in één bedrijf van De Pauw) (cf. De Baere, 1948- 49).
Aan de hand van manuscripten bewaard in de Bibliothèque Nationale te Parijs (cf. Smeyers 1978) in verband met deze wedstrijd, kon Huyghebaert (1988, pp. 31-48) de informatie over de wedstrijd aanvullen: naast de Wyngaerd namen nog twee andere genootschappen deel aan de beide onderdelen, nl. Gent (De Fonteine) en Oudenaarde (De Kersouwieren). Gent speelde "Armoede en grootheid" (Kotzebue) en "Camille en het onderaards gewelf" (opera van Dalayrac). Oudenaarde bracht o.a. "De onechte zoon" (Kotzebue). Drie genootschappen namen alleen aan het onderdeel van het toneelspel deel: naast Deinze waren dat Lebbeke (met "Robert Maxwell") en Zottegem.
De prijsuitreiking, eerst voorzien voor de eerste zondag van augustus, werd verschoven naar 11 september 1808 (cf. Gazette van Gend, 1 augustus en 5 september 1808). Smeyers (Oud en nieuw) geeft de uitslag: Gent (De Fonteine) won de eerste prijs voor de beide onderdelen (toneelstuk en zangspel); Deinze won de tweede prijs voor het toneelstuk en Lebbeke de derde. Brussel won de tweede prijs voor het zangspel en Oudenaarde de derde. Smeyers geeft ook de lijst met individuele prijzen voor beste acteur en actrice: uit Gent de juffrouwen Hanssens en Van Santen en de heren Watthé, Van Geert, Van Loo en Hanssens; uit Brussel juffrouw De Visscher en de heer De Pauw; uit Lebbeke de heer Brandt; uit Deinze de heer Michiels; uit Oudenaarde juffrouw De Blon; uit Zottegem juffrouw Ceuterick. Deinze kreeg de prijs voor de verstafgelegene deelnemer (Van den Abeele, 1945, pp. 27-28). Brussel won de eerste prijs voor het nastuk (De Baere 1948-49).
Naast de toneel- en zangspelwedstrijd was er ook een dichtwedstrijd in het Nederlands en in het Frans. Het onderwerp was "De Belgen", resp. "Les Belges". De bekroonde gedichten werden in 1810 bij de Gentse drukker De Goesin-Verhaeghe uitgegeven.

bronnen:
De Baere, C., "De bedrijvigheid der Brusselse compagnies. Slot", Jaarboek De Fonteine 1948-49, 54-93
Gazette van Gend
Huyghebaert, J., "De Belgen/Les Belges. Het dichterstornooi van Aalst 1807-1810”, Verslagen en Mededelingen van de KANTL, 1988, deel 2, 1-149
Smeyers, J., "Achttiende-eeuwse en vroeg-negentiende-eeuwse Zuidenederlandse manuscripten uit de Bibliothèque Nationale te Parijs" in Liber Alumnorum prof.dr. E. Rombauts, Leuven, 1968, pp. 251-265
Van den Abeele, H., "Geschiedenis der rederijkerskamer met zinspreuk Geen konst zonder nyd. Opgeregt door de leerzugtige iveraeren binnen de stede van Deynse 1789-1858", Jaarboek van den Kunst- en Oudheidkundigen Kring, 1945
X, Recueil des poèmes couronnés par la société littéraire dite des Cathérinistes à Alost, Gand, P.F. De Goesin-Verhaeghe, 1810
X, Verzaemeling der dichtwerken over de Belgen van het gilde der Catharinisten, in 1810 gekroond, Gent, P.F. De Goesin-Verhaeghe, 1810

illustratie
1816: wedstrijd te Lokeren
Volgens Bevel nam de Fonteine in 1815 deel aan een toneelwedstrijd te Lokeren met "De dood van Cesar" (Voltaire) en "De deserteur" (Kotzebue) en won ze er de twee eerste prijzen. Waarschijnlijk had deze wedstrijd echter plaats in 1816. Dat blijkt uit een brief van 9 juli 1816 van de kamer van Lokeren, gericht aan de Fonteine, waarin enkele wijzigingen aan het reglement worden meegedeeld en waarin wordt gevraagd de titels van de stukken te laten weten. Bovendien besliste het toneelcomité van de Fonteine op 29 oktober 1816 aan Lokeren drie weken uitstel te vragen voor de opvoering van 'De dood van Cesar'. Meer is over deze wedstrijd niet bekend.

bron:
Bevel, P.W., Kronijk der Kon. Tooneel-Maatschappij van Rhetorika De Fonteinisten van Gent, handschrift, 1881 (archief De Fonteine).

(wordt vervolgd)

Geschiedenis van de rederijkerij

(Deel 55 bis )


Peter_Heyns | Jan_van_der_Noot | Willem_van_Haecht | Jacop_Jacopsz_Cassyre | Pieter_Balten | G.H._Van_Breughel | Jan_de_Costere | Jan_Fruytiers | Job_Gommersz | Willem_de_Gorter |

Peter Heyns
Heyns wordt geboren te Antwerpen in 1537. In 1555 begint de perfect tweetalige schoolmeester school te houden en zal hij uitgroeien tot een van de belangrijkste leraars van zijn tijd. Tegelijkertijd is hij factor van 'de Bloeyende Wijngaert' te Berchem-bij-Antwerpen, en voert als spreuk “Wel hem die in Godt betrout”. Hij is verantwoordelijk voor de bijdragen van 'de Bloeyende Wijngaert' op het Antwerpse haagspel van 1561, namelijk het spel en de daaropvolgende “prologhe”. Naast toneel- stukken voor 'de Bloeyende Wijngaert' publiceert Heyns ook een hele resem schoolboekjes, met in 1568 een handleiding voor 'schrijven'. Het jaar voordien, in 1567, acht hij het om wille van zijn hervormingsgezinde geloofsovertuiging, te vluchten naar Danzig.
Terug in Antwerpen sticht hij, in 1571, ten huize 'Den Laurierboom' in de Augustijnerstraat een exclusieve meisjes- school en geeft er les in Nederlands, Frans, lezen, schrijven en rekenen. In 1579 is hij één van de twee dekens van de Antwerpse schoolmeestergilde. Na de capitulatie van Antwerpen in 1585 wijkt hij uit naar Duitsland, om zich daarna, ca. 1595 in Haarlem te vestigen, waar hij Frans onderwijst. Hij sterft in 1598, vóór 25 februari, te Haarlem of 's-Gravenhage.

Jonker Jan van der Noot
Jan van der Noot wordt rond 1540 geboren te Brecht bij Antwerpen, uit een adellijk geslacht. Als jongeman geniet hij een echte humanistische opleiding en wordt algauw patriciër te Antwerpen, waarbij hij meer dan eens als magistraat fungeert. Tussen 1562 en 1567 staat hij midden in de politieke bedrijvigheid. Hij vervult onder meer een leidende rol bij de inname van het Antwerpse stadhuis in 1566. In 1567 gaat hij officieel over tot het calvinisme. Na de komst van de hertog van Alva datzelfde jaar, zal hij elf jaar als balling in het buitenland doorbrengen, en een zwervend leven leiden. Zijn zwerftochten brengen hem onder meer naar Engeland, waar hij in 1568 te Londen Lucas de Heere ontmoet. Vervolgens trekt hij naar Duitsland, waar hij in Kleeft in 1571 met Coornhert in contact komt. Hierop gaat hij naar Frankrijk, waar hij in 1578 Dorat en Ronsard in Parijs opzoekt.
Hij keert ten slotte terug naar zijn geboorteland en eindigt zijn avontuurlijke zwerftochten in Antwerpen, waar hij dichter om den brode wordt en van zijn pen probeert te leven. Met het oog op geldelijke steun bewierookt hij alle machthebbers. Zijn cliëteel zoekt hij vooral onder de gegoede Antwerpse burgerij, meer bepaald onder de grote internationale handelaars, onder andere Pieter Arnouts.
Aanvankelijk heftig calvinist, wordt hij na zijn terugkeer in de Nederlanden opnieuw katholiek en Spaansgezind, waarbij het feit dat hij van zijn pen moet leven, wellicht iets mee te maken heeft.
Van der Noot is de eerste echte renaissancedichter. Sterk aanknopend bij de Franse Pléiade-dichters hanteert hij een reeds soepel jambisch vers, en beoefent hij allerlei nieuwe dichtvormen, zoals de ode, het sonnet, de elegie en zelfs het epos. Hij is vóór alles een individualistisch kunstenaar met kosmopolitische allures.
Zijn vroege lyriek bundelt hij in 1567 in Het Bosken"" en in "Het Theater oft Toon-neel" dat in 1568 in Londen verschijnt. Later verschijnen, tussen 1580 en 1594, regelmatig nieuwe bundels van zijn hand of nieuwe verzamelwerken onder de algemene naam "Poeticsche Wercken". In 1579 verschijnt zijn "Cort Begrijp der XII Boecken Olympiados", een verheerlijking van Olympia.
Voordien waren er al een uitgebreide Duitse en Franse versie van verschenen. Rond 1600 (wellicht 1595) sterft Jan van der Noot.

Willem van Haecht
Van Haecht is rond of vòòr 1530 geboren. In 1552 wordt hij lid van de Antwerpse rederijkerskamer 'de Violieren', waar hij van 1558 tot en met 1585, met uitzondering van de jaren 1567-1573, factor is. Zijn oudste kenspreuk luidt: "Goetwillich van herten", later voert hij "Behaecht godts wille" als spreuk. In 1558 wordt van hem een "Spel van Scipio" opgevoerd, "een spel van Sinne, het welcke spel seer wel ghespeelt werdt voor de heeren vander stadt en voor d' andere cameren", zoals het vermeld wordt in "De Liggeren der Antwerpsche Sint Lucasgilde". Het spel is echter verloren gegaan, maar ademt naar verluidt net als zijn andere stukken de geest van Erasmus uit.
Als factor van de organiserende kamer van het landjuweel in 1561, heeft hij een groot aandeel in de voorbereiding en de uitvoering van het feest. Bij deze gelegenheid schrijft hij onder meer "Het oordeel van Tmolus tusschen Pan en Apollo", waarin hij weergeeft dat het nieuwe esthetische bewustzijn van de renaissance hem niet vreemd meer is. Hij schrijft dit werk om de juryleden van de wedstrijd tot een eerlijk oordeel aan te sporen. Hiernaast schrijft hij ook nog "De Wellecome" door 'de Violieren' opgevoerd ter verwelkoming van de deelnemers, de "Prologhe", het "Verloff oft adieu aen de Violieren", en "Den Wellecom op Thaech-spel" met bij het sluiten van de wedstrijd "Den oorlof int ghemeyn".
In 1562 behaalt Van Haecht een tweede prijs op het refreinfeest van de Brusselse 'Corenbloem'. Twee jaar later, op 04 april 1564, wordt hij derde op de refreinwedstrijd van de Antwerpse rederijkerskamer 'de Goudbloem'. In een jaar daarvoor te Brussel uitgegeven refreinbundel treffen we een lied van zijn hand aan. Hierin wordt God geloofd omdat "in den tijt present d'licht ons deur d'woort ghegeven" en "de duysternis verdreven" is. Ook zullen we enkele liederen door hem ondertekend met "Per Haecht", terugvinden in het "Geuzen-liedboeck".
In 1574 werkt hij mee aan de loterijbundeltjes ten voordele van de Antwerpse Sint-Jacobskerk. In 1579 worden zijn "CX Psalmen Davids mitsgaders de Lofsangen ende de Gheestelycke liederen, die de Christelijcke Gemeynten sijn gebruyckende", nogmaals heruitgegeven (herdrukt in onder meer in 1652 en 1671). De berijming wordt in protestantse kringen enorm gewaardeerd. In Antwerpen verschijnt in 1578 zijn "De Vijf Claechliede Jeremia over Jerusalem, ende d'Landt Juda [...]". Eveneens een werk van zijn hand is "Dry Lamenlatien of Beclaghinghen inhoudende misbruyck ende onverstandt die tegen Gods woordt nu van vele gheuseert ende gheleert worden."
Opmerkelijk zijn zijn reeds eerder aangehaalde "Drie spelen van sinne van Dwerck der Apostelen. Ghespeelt te Antwerpen den 9 Avril 1563." Van Haecht schrijft de spelen tussen 1562 en 1564. Hij handhaaft hierin de rederijkerstraditie: uitgewerkte allegorieën, dubbelrijmen en klinkende woorden. Naast de bijbel wekt ook de oudheid zijn belangstelling. In plaats van het middeleeuwse anachronisme, treedt de zucht om de historische werkelijkheid uit te beelden naar voor. De invloed van de renaissance wordt merkbaar, maar de grens wordt nog niet overschreden. De opbouw van de toneelwerken is uiterst eenvoudig. Na een voorspel volgen een reeks van losse aaneengeschakelde taferelen, waarin driemaal vier hoofdstukken uit de handelingen van de apostelen trouw worden weergegeven.
Ondanks de naderende renaissance zal Van Haecht zelden met godennamen pronken.
Het aantal personages dat optreedt is niet gering. Men ziet volksoplopen en gevechten, men bemerkt Christus tussen het volk, en hoort engelenstemmen uit de hemel. Diverse scènes worden getypeerd door een levendige actie, en het optreden van de "sinnekens" met hun kenmerkende spot en scherts in de volkstoon, zorgen voor afwisseling tussen de vaak lange monologen. Ook de muziek tussen de bedrijven door ontbreekt niet.
De geestesverwanten van Van Haecht zullen naast het traditionele spel wel iets anders gevoeld hebben, namelijk een geloofsgetuigenis, als het ware een hagenpreek op sène. De personages zijn verkondigers van het ware evangelie. De vervolging van de apostelen door de schriftgeleerden, de herhaalde bevrijdingen en bestraffingen met geseling en gevangenschap, de aarzelende wereldlijke overheid, wekken, ook in die scènes waar de historische gebeurtenissen schijnbaar objectief gebracht worden, meteen de herinnering aan de eigen tijd, evengoed als die van twintig jaar voordien.
Een aantekening in het handschrift van het "Tweede Apostelspel" leert ons, dat dit stuk gespeeld is op 09 april 1564. Ook het jaar daarop wordt het opgevoerd, en dankzij de "Kronijk" van de Antwerpenaar Godevaert van Haecht, zeer waarschijnlijk een bloedverwant van Willem, weten we iets over de indruk die het spel toen op de toeschouwer gemaakt heeft. Als ooggetuige van de gebeurtenissen van zijn tijd, schrijft hij: "Op den 21 dacht Junii speelden de schilders van Antwerpen, welck is de Violiere, een scoen spel van sinnen uyt die wercken der apostelen, waer in sij ophielden aen 24 capt. En hadde den volcke wel behaecht, maer de geestelijckeyt gromde."
Het "Derde Apostelspel", op het 25ste tot en met 28ste kapittel wordt opgevoerd op 17 november 1564.
Het is in de woelige periode van de jaren '50 en '60 van de 16de eeuw dat Van Haecht zijn "Apostelspelen" schrijft. Naar geest en inhoud dragen deze werken kwasi hetzelfde karakter als zijn andere werken. Hij is de gematigde, vredelievende, luthersgezinde, die even afkerig staat van de dweperij van de wederdopers, als van het dogmatisme en de opstandigheid van het calvinisme. Uit deze, en andere werken, klinkt geen kreet van verzet, maar vooral door zijn beschermheer de burgemeester Anthonis van Straelen, hoofdman van 'de Violieren', heeft Van Haecht aanvankelijk weinig te vrezen van de Spaanse repressie.
Van Straelen zal later echter, zoals we reeds gezien hebben, slachtoffer worden van de draconische maatregelen van de hertog van Alva.
Over de reeds vermelde optredende "sinnekens" in zijn werken, heeft Van Haecht een eigen opvatting. In de oudere rederijkersspelen zijn ze naar middeleeuwse trant, ondanks hun kijfpartijen, bondgenoten van het kwade, de duivelse machten, die tot zonde aansporen. Van Haecht verdeelt de rollen. Eén van de twee "sinnekens" staat aan de zijde van de vervolgden en vertolkt als het ware de gevoelens en het medeleven van de toeschouwers. Het andere vertolkt de traditionele duivelrol, stookt de haatgevoelens aan en verheugt zich in de tegenspoed van de protagonisten. Hierdoor krijgen de dialogen van de "sinnekens" meer scherpte en actualiteit.
Bij de komst van de hertog van Alva in de Nederlanden vlucht Van Haecht naar Aken, waar Frans Matthijs, voormalig pastoor te Kiel, de Antwerpse Martinisten opnieuw om zich verenigt. Als het weer veilig wordt, keert Van Haecht naar Antwerpen terug, maar moet in 1585, na het ontzet van de stad, genoodzaakt opnieuw in ballingschap gaan. Bij het ontzetten van Leiden dicht hij nog een "Dialogus van twee personagien", samen met andere refreinen en balladen.
Waar en wanneer hij sterft, noch over zijn laatste verblijfplaats, is iets bekend. In ieder geval sterft hij tijdens zijn ballingschap. We kunnen probleemloos vaststellen dat Van Haecht de zijde van het lutheranisme gekozen heeft. De grondtoon van zijn werk blijft echter steeds vredelievend. Tot op het laatste ogenblik hoopt hij, dat de zuivering van de traditionele kerk, gebaseerd op een algemeen-christelijke grondslag, de verzoening van alle tweedracht, onder leiding van een wijze en verdraagzame overheid, mogelijk zal zijn.
Wellicht is Willem van Haecht naast dit alles ook nog tekenaar en boekhandelaar geweest. Een zinneprent uit ± 1575 of 1580 heeft als onderschrift: "Willem van Haecht composuit, P. Baltens excudit et Haecht." De voorstelling van de prent slaat waarschijnlijk op de vereniging van de verschillende godsdienstige partijen. Uit het "Derde Apostelspel" van Van Haecht kan afgeleid worden dat de tekenaar Willem van Haecht met de schrijver vereenzelvigd kan worden.
Misschien heeft hij ook gehandeld in boeken en prenten. Achter één van de gedrukte boekjes van Van Haecht, met name "De Vyf Claechliederen Ieremie over Ierusalem ende d' landt Iuda, ghedruckt int iaer 1578", kan men op het einde lezen: "Men vindtse te coope Thantwerpen aen Sint Jans poorte, by Willem van Haecht", gevolgd door dit gedichtje:
"Ick hoop dat nimant in dees Nederlanden
Mijn eyghen werck, noch arbeyt sal onder gaen,
Want sulck treckt een ander tbroot wt sijn tanden
En heeft er cleyn voetsel af, als hijt heeft ghedaen,
Om een cleyn proye, doet hem self veel schanden aen."

Als hij inderdaad ook tekenaar is geweest, zal Van Haecht zich in 'de Violieren' heel goed thuis gevoeld hebben.

Pieter Balten,
schilder en dichter, is in 1540 vrijmeester te Antwerpen. Op één van zijn panelen schildert hij een opvoering van de "Cluyte van Playerwater". Hij blijkt naar verluidt ook "een goed dichter, oft Rhetorisien en Spelpersonagie" te zijn. Met andere woorden Pieter Balten is dus ook als 'acteur' actief geweest.

G.H. Van Breughel
wordt omstreeks 1573 geboren. Hij is een rederijker die oorspronkelijk afkomstig is uit Antwerpen, maar zich later te Amsterdam vestigt als drukker. Hij voert als zinspreuk: "Bedenct u, 't is tijt". In Amsterdam wordt hij lid van de Brabantse kamer 'het Wit Lavendel' voor welke hij vele kluchten schrijft. Zijn kluchten worden in 1610 gebundeld en uitgegeven te Amsterdam onder de titel "Breughels Boertighe Cluchten". Twee jaar later, in 1612, verschijnt "Het tweede Deel Van Breughels boertige Cluchten". Hij overlijdt te Amsterdam op 05 januari 1635.

Jacop Jacopsz. Cassyre,
wordt gekend als factor van de rederijkerskamer 'Moyses Doorn' te 's-Hertogenbosch en voert als zinspreuk "Duer hope verwachte ick" en "Waer schuijlt de waerheit". Hij schrijft onder meer het tafelspel "Present van Jonste, Vrientschap en Trouwe. Tpresent is een Bijbel. Ghespelt den 21 January A° 1560 op Dolijftacxkamer op een tacxken 1559".Verder is hij ook bekend van het esbattement, het spel van sinne, de proloog en de factie van zijn kamer op het Antwerpse landjuweel van 1561 en van de bijdragen op verschillende refreinfeesten onder andere te Antwerpen in 1556 en 1559, en te Brussel in 1559 en 1562. Hij werkt ook mee aan de (reeds eerder behandelde) loterijbundeltjes van 1574.

Jan de Costere, alias Stroosnyder,
is in de tweede helft van de 16de eeuw factor van de Leuvense rederijkerskamer 'het Kersouwken', en voert als spreuk: "Respice Finem - Overpeynst d'Inde". Net zoals andere Leuvense rederijkers is ook hij aanwezig op het Brusselse rederijkersfeest van 1562 en levert hij stukjes voor de Antwerpse loterijbundeltjes van 1574.

Uit dezelfde periode kennen we

Jan Fruytiers.
Wellicht aanvankelijk uit Vlaanderen of Brabant afkomstig, wijkt hij als strijdend calvinist uit en is reeds in 1561 te Rijnsburg gevestigd. In 1565 verschijnt van hem “Ecclesiaticus ofte de wijse sproken Jesu” in het genre van demartelaarsliederen, met een ode vooraf van de hand van Lucas de Heere. Hij is één van de laatste vruchtbaarste rederijkers. Zijn eerste boeken worden nog in Antwerpen gedrukt in 1565-66, zijn volgende in het Noorden. Misschien is hij verwant met Lucas Fruytiers, gezegd Frutéruis, die te Parijs in de omgeving van Dorat verblijft en over hem schrijft. Hij sterft in of vóór 1582.

Job Gommersz.
is een katholiek Zeeuws rederijker, geboren op 17 juli 1543. Hij is factor of lid van 'de Blauwe Acoleyen' te Nieuwerkerke op Duiveland in Zeeland, waar hij ook secretaris is. Van hem is een handschrift overgeleverd dat 97 bladzijden telt en eigen werk bevat: drie spelen gedateerd rond 1565 en 15 refreinen uit verschillende jaren tussen 1564 en 1573.

Willem de Gorter,
geboren te Mechelen in 1585, is een Mechels rederijker, protestant en vurig aanhanger van Oranje, die echter in de zuidelijke Nederlanden zal blijven wonen. Als factor van de Mechelse 'Peoene' voert hij als kenspreuk “naer 't suer compt zoet”, net als Anna Bijns. Hij overlijdt te Mechelen tussen 1637 en 1656.

(wordt vervolgt )

Jan Rooms


REDERIJKERSJUWEEL 2011

WEDSTRIJD VOOR REDERIJKERSKAMERS
WEDSTRIJDREGLEMENT
Art1. DEELNEMERS
Deze wedstrijd ingericht door het Verbond van de Kamers van Rhetorica, is voorbehouden aan Rederijkerskamers uit Noord en Zuid.
Maximaal vier Kamers worden tot de wedstrijd toegelaten, bij voorkeur twee Nederlandse en twee Vlaamse Kamers.
In geval er meer kandidaten zijn duidt de Raad van Bestuur van het Verbond de deelnemers aan. De volgorde van optreden gebeurt via loting en wordt medegedeeld aan de deelnemers.
Art 2.OP TE VOEREN WERK.
Opgelegd werk : Klucht : "Lemmen met sijn neus"
van Joan de Grieck.

Wordt aangeleverd in oud Nederlands, mag naar eigen goeddunken bewerkt/aangepast worden.

Maximum duur 20 minuten.
Art 3. DE UITVOERDERS
Acteurs en actrices moeten amateurs zijn en lid zijn van een rederijkerskamer.. De regie mag in handen van een beroeps berusten.
Art 4. HET PODIUM
Opvoeringen gebeuren op een openluchtpodium dat overdekt is .
Elke deelnemer beschikt 30 minuten over het podium.
De scène die ter beschikking gesteld wordt is ongeveer 6 x8 m. .
Wie decor of zetstukken wenst te gebruiken moet daar zelf voor instaan.
Het plaatsen en wegnemen moet echter gebeuren binnen de vooropgestelde tijdslimiet, vertoning inbegrepen.
Indien nodig worden enkele stoelen en een tafel worden ter beschikking gesteld.
Art 5. REPETITIE
Elke Kamer krijgt op zaterdag 22 mei tussen 12 u en 15.30 u. gedurende drie kwartuur de beschikking over het podium voor een repetitie.
Ook deze volgorde zal bij loting vastgelegd worden, maar kan bij onderlinge afspraak gewijzigd worden.
Art 6. JURY
De jury zal bestaan uit drie personen. Een Nederlands en een Vlaams jurylid en de voorzitter van het Verbond ,bijgestaan door een secretaris zonder stemrecht. Tegen de uitspraak van de jury is geen beroep mogelijk.
Art 7. PRIJS EN VERGOEDINGEN
De laureaat ontvangt de prijs ten bedrage van € 150 .
Tweede : € 100 . Derde : € 75 .Vierde: € 50 .
Daarenboven ontvangt elke deelnemende Kamer een aandenken
en een verplaatsingsvergoeding. Deze vergoeding wordt toegekend voor é;én wagen per Kamer. Zij wordt berekend volgens de afstand van de vestigingsplaats tot Brussel tegen 0.29 € per km.
Art 8. INSCHRIJVING
Kandidaat-deelnemers moeten hun inschrijving sturen aan de voorzitter van het Verbond Emiel François p/a Louis Callebaut- straat 50 B 9320 Nieuwerkerken.

Inschrijving uiterlijk op 28 jan.2011.
Art 9. ONVOORZIENE PROBLEMEN
Mochten er onvoorziene problemen opduiken dan worden die onbetwistbaar door de Raad van Bestuur van het Verbond beslecht.

Lidmaatschapsbijdrage 2010

De Raad van Bestuur besliste de lidmaatschapsbijdrage 2010 niet te verhogen.
Dit moet iedereen de mogelijkheid geven om tegen een minieme bijdrage lid te blijven van het Verbond.
Hiervoor ontvangt elke Kamer of elk toetredend lid per kwartaal het tijdschrift van het Verbond.

  • Kamers : € 25
    Zij ontvangen het tijdschrift
    Zij hebben medezeggenschap in het Verbond
    Zij kunnen deelnemen aan werkgroepen en studiedagen.

    Wie zich geroepen voelt mag steeds een hoger bedrag overmaken. Dit zal dan speciale vermelding genieten in het tijdschrift.
  • Toetredende leden : € 15
    Zij ontvangen het tijdschrift en steunen hierdoor de rederijkerij .

De Vlaamse Kamers en toetredende leden kunnen hun bijdrage voldoen op onze bankrekening 293-0322480-10.
De Nederlandse Kamers en toetredende leden via de Europese overschrijving

Kenmerken bankrekening : BIC : GEBABEBB . IBAN : BE41 2930 3224 8010