0 Ons Camers 4e 2014






Terug naar index

Ons Camers và Rhetorike

Verantwoordelijke uitgever:
Verbond van de Kamers van Rhetorica vzw.
Arduinkaai 28
1000 Brussel
website : www.rederijkers.org
27e jaargang nr 4, oktober, november, december 2014

Redactie: Bauke van Halem
’t Haantje 2
4854 MV Bavel
Kopij naar: bvh@vanhalem.nl

In dit nummer ...

Woordje van de redacteur

Beste rederijkers,

De voorbereidingen voor het komende congres in Geraardsbergen zijn in volle gang en het belooft met de informatie van nu al een boeiend congres te worden.

Als redacteur heb je altijd het probleem om het tijdschrift gevuld te krijgen. Graag zou ik gewoon eens wat informatie willen plaatsen over wat er zo dagelijks bij de verschillende rederijkerskamers gaande is. We zijn immers niet alleen een organisatie die het verleden koestert en gericht is op ons kostbare erfgoed, maar we hebben ook onze bijeenkomsten waar we plannen maken en spreken over toneel, dichtkunst, welsprekendheid en wat dies meer zij.

Graag roep ik U op om mij over dat soort zaken van kopij te voorzien, zodat we dit, middels dit tijdschrift met elkaar kunnen delen.

Voor de komende periode wens ik U in elk geval vruchtbare ontmoetingen toe.

Met genegen rederijkersgroeten,

Bauke van Halem

Mededelingen van het Bestuur

Op zaterdag 20 september werden tijdens de vergadering van de Raad van Bestuur van het Verbond de taken herverdeeld :

Voorzitter Johan De Rijck
Ondervoorzitter Carlo van de Water
Secretaris Nicole Gits
Penningmeester Willy De Meyer
Archivaris Luc Collin
Redacteur Tijdschrift Bauke van Halem
Contactpersoon De Fonteine Dirk Coigneau
Begeleiding voor congressen vanuit de RvB :
- Voor Vlaanderen Thierry Hermans
Johan De Rijck
- Voor Nederland Carlo van de Water
Bauke van Halem
In goede samenwerking met de Oud-Voorzitter, de heer Emiel Francois, wordt de overdracht van documenten en externe verantwoordelijkheden geregeld.

Inmiddels is Emiel Francois bezig met de herverwerking van een registratieregister waarin alle ooit bestaande kamers zijn opgenomen.


Dit was een werk van de heer Leon Vandevelde.

Jaarzangen: een fenomeen

In juli van dit jaar mocht de Rederijkerskamer Breda wederom een nieuw lid installeren en dat gegeven is zichtbaar in de maandzang.
Een eerder geïnstalleerd lid kreeg de bijnaam ‘Jonkheer’ en ook hij wordt in de maandzang genoemd.

Terug uit het land der Alemannen
Is dan plots de datum daar
Waar het klotsgeluid van kannen
Klinkt naast het maandelijkse taalmisbaar

Dat laatste woord was om het rijmen
Niets mis is er hier met de taal
Maar soms moet je als Factor lijmen
Om vaart te vinden in je maandverhaal

Wat vreugde is het, dat nu Joop
Een talig klinkend heer hier formeel in ons midden
Deze kamer kwam versterken; er is goede hoop
Dat niet de laatste hij zal zijn, zo mag ik toch wel bidden

Ook was er een congres
Waar wij als Kamer manifest
Geleid door Jonkheers meesterles
Ons’ kunsten lieten horen als Turfschips zangorkest

Steeds nieuwe kleuren laat ons’ Kamer zien
Talenten die steeds klinken om anderen te laten horen
Dat wat begon als club van amper tien
Als heuse Kamer al kan gloren

Wellicht dat straks in Geraadsbergen
Wij in het kader van de wagenspelen
Als ‘k dat van U mag vergen
Ons’ kunnen mogen tonen, begeleid door Jonkheers minnestrelen

Maar dit is slechts van mij een spinsel
Waarover U als Kamer toch Uw licht laat schijnen
Want samen steeds is ons beginsel
Dit was mijn punt op weg naar nieuwe rederijkerslijnen

Factor Bauke ‘Freiherr’ van Halem


'Gerardimontium ofte Gheeresberghe'

Mirakels!

Een vervolgverhaal. Deel 4

Die maandag, volgend op het legendarische weekend Mechelen, wordt er aangeklopt aan de dubbele deuren van het stadsarchief op de Parade.
“Mirakels!” roept de man die de deur op een kier openhoudt, en naar binnen: “Nou gaan we wat beleven, daar zul je ze hebben! Wezel! Hoog bezoek!”
Tweede gezicht in de deuropening: “ Vreugd-en-al?” “In alder manieren!” komt in koor het antwoord vanaf de stoep “Tja, maandag zijn wij eigenlijk gesloten, maar komt U toch verder! Een schat aan documenten ligt op U te wachten! Mogen wij U voorgaan. We hebben er zelfs een speciaal kastje voor laten timmeren want ooit zouden er mensen komen opdagen om hun neus in hun roots te steken. Dit moet U bekend voorkomen. (Wezel wijst op een vitrine) Ons kostbaarste bezit, het wereldberoemde Kruisgedicht, zuurvrij bewaard, oud leer, koperen sluitingen, manuscript uit de 15e eeuw. Dat manuscript is van 1463 en vertelt de legende van het Ware Kruishout van Breda. Het wordt beschouwd als het stichtingsgedicht van Vroechendale, dat begonnen was met een paar gegoede burgers, mannen...geen vrouwen, dat was eigenlijk nooit en nergens zo; al zochten lichtere vrouwen jullie gezelschap graag op. Maar bij de voorstellingen ook meer gewichtige als Mencia, Cimburga, De Vrouwe van Breda was er zelfs zeer verrukt van. Ook Philips de Schone bezoekt jullie voorstellingen, waarbij de drankrekening naar de stad ging (Licht krullen de mondhoeken van de bezoekers bij de gedachte, deze goede gewoonte binnenkort in ere hersteld te weten!) Hier, de ledenlijst uit 1500: 42 namen: de bakker, de slager, paar kunstenaars erbij. Daar: een magistraat (altijd goed voor de subsidie). Hier 1515: ineens nog maar 24 leden. Het is verdorie altijd een trekharmonica geweest, dat Vreugdendal, een instrument dat in de stad voor stemming zorgt, maar... groter kleiner, groter kleiner, en wég. En kijk hier eens! Dit is aardig: een schets van de ereboog bij de Blijde Incomste van Claudia van Chalon, tweede vrouw van de Hendrik III. Veel lof bij die gelegenheid voor de Sot met zijn vele sotternijen. En dit: vuurwerk uit de toren van de Grote Kerk, verzorgd door, jawel, ook weer uw kamerleden. Zelfde verhaal in 1530, Blijde Incomste van Mencia de Mendoza. Als Karel V tien jaar later komt, blijkt uit de begroting dat jullie geholpen werden door een andere kamer, “de Oranjeboom”; daar hebben we trouwens ook nog spullen van.
“Was die Tweede Kamer niet opgericht omdat Vreugdendal zich niet verjongde?”
“Kan. Maar het kan ook heel goed zijn, dat jullie van Vreugdendal te protestant werden. Op Rederijker Feesten in Vlaanderen werden toen behoorlijk stoute, ketterse dingen geventileerd en die gingen dan de Spaanse Nederlanden door. De draak steken met de wellust van de clerus, dat was altijd al een hobby van de rederijkers geweest, maar nu werd het menens”. Via deze retorieke kanalen baande de hervorming zich al rap een weg naar het noorden. Vergeet niet: de rederijkerij is ouder dan de boekdrukkunst, teksten werden overgeschreven en (letterlijk!) doorgespeeld via de voorstellingen die rederijkers in de steden hielden. Met de komst van kranten en opiniebladen is er wel wat aan de rederijkerij veranderd. (Tja, denkt Aadje: logisch, dat is omdat alles met alles samenhangt, de wet van hoed, vork en varken.) Tot die tijd waren de kamers het enige vrije forum geweest voor parlement en palaver. Vragen als: “mag een mens alsjeblieft zelf God op zijn blote knieën danken of heeftie daarvoor een dikke pastoor nodig?
Speelse vraagjes in de sfeer van “Ik vraag maar.” Vragen ook over de aflaathandel, stukjes hout en lullige velletjes.
Maar ook: vragen om moeilijkheden. De kerk was in die dagen een wereldlijke macht en ging over alles eigenlijk! Over lijken ook, dat is bekend.
Philips ging de zaak uiteindelijk vanuit een klooster bestieren, het Escoreal! Die onnozele vraagjes werden wel erg lollig verpakt in sotternij en esbattement. Maar: Feind hört mit. Alva verbiedt. Alle rederijkerij wordt bij plakkaat van 1568 met onmiddellijke ingang verboden.
En dat terwijl Vreugdendal toen Philips hier was, een prachtig programma had opgezet, speciaal voor hem. Was hij dat als de Konink van Hispanje, altijd geëerd, een paar jaar later dan al weer vergeten?
Welnee, hij wist zich maar al te goed te herinneren dat rederijkers de sfeermakers waren van boeren, burgers en buitenlui. Hij had ze wel door, die grappenmakers! Het werd tijd te tonen wie er de scepter zwaaide en af te rekenen met die duivelse parodie op dit machtsattribuut: de narrenstaf van alle gekheid op een stokje. In 1559 thuisgevaren vanuit Vlissingen wordt Philips in Spanje feestelijk ontvangen met een autodafe, ketterverbranding. Kijk, zoiets doet een christenmens nu goed! Nu pakt hij door, komt met Alva en met nieuwe plakkaten. In Breda komt er een vertoning op het kasteelplein. Daar worden de edelsmid Peter Peterzoon en de dienstbode Betteke, beiden protestant, gedood. Het moet eindelijk eens afgelopen zijn!
Geen schotschriften meer. Pennen neer!
Geen optochten meer. Plaats rust!
Geen geschutter meer. Vast vuren!
Geen rederijkers meer. Mond dood.
De tirannie wordt radicaal;
Kamertje weg. Einde verhaal.

(wordt vervolgd...)

Een correctie op het verslag van de Algemene Vergadering 2014

De vertegenwoordigers van de Koninklijke Rederijkerskamer De Suyghelingen van Polus uit Zottegem, de heren Piet Lemaitre en Johnny De Meyst waren anders dan in het verslag stond wel degelijk aanwezig bij de Algemene Vergadering.
Bij deze namens de Raad van Bestuur van het Verbond de correctie.

NB. Hoogst interessante historie heeft Zottegem. Zeker een stad en een Kamer om in de gaten te houden!

Een verbroederingsverhaal uit de 19e eeuw

De redactie kreeg een opmerkelijke bijdrage van de heer Dirk Coigneau, vertegenwoordiger van de Fonteine in onze Raad van Bestuur van het Verbond. Het gaat over een samenkomst van rederijkers uit Nederland en Vlaanderen in de jaren 1858-1861; hij duidt het als een voorloper van onze congressen. Het verhaal biedt een boeiende blik op een periode zo’n 30 jaar na het ontstaan van het Koninkrijk België en is zeer vermakelijk om te lezen.

Hierbij het integrale verhaal:

P.W. BEVEL
Kronijk der Koninklyke Tooneel-maatschappy van Rhetorica De Fonteinisten van Gent. van de 14de eeuw tot op heden; als Hoofdkamer gewettigd den 9den December 1448. uit verschillende oorkonden en documenten bijeen verzameld en eigenhandig geteekend door haren Voorzitter P.W. Bevel. Gent 1881 (boek 17):

1858

(p. 442) ... De Vereeniging “Kunstmin” van Dordrecht in Holland sedert eenigen tijd in kennis gekomen zijnde met de Maatschappij “De Fonteinisten”, zoo werden deze, door de Leden van Kunstmin vriendelijk uitgenoodigd, om, ter nadere kennismaking, hun een bezoek in Holland te brengen, aan welke uitnoodiging de Fonteinisten gereedelijk gehoor gaven, en welke gedenkwaardige en feestelijke verbroedering, op den 16den November 1857 plaatsgreep.
Bij de aankomst der Fonteinisten te Dordrecht, werden zij door de Leden van Kunstmin, gulhartig ontvangen, en op den avond van dien dag werd eene allegorische voorstelling ten tooneele gevoerd, zijnde: “Welkomstgroet aen onze Kunstbroeders”, en daarna gaven de Fonteinisten eene voorstelling, bestaande in: “De Broeders op den toets”, gevolgd (p. 443) door: “De Dochter van Dominique”, en tot slot: “De Kleine Duivelin”, in welk laatste blijspel de tienjarige, veel belovende jonge jufvrouw: “Rachel Decort”, dochter van den Heer Ondervoorzitter, en hoogst begaafden tooneelliefhebber en schrijver, P. Decort, de hoofdrol vervulde.
Na afloop dezer voorstelling, vereenigden zich de Leden der beide Maatschappijen aan eenen vriendschappelijken maaltijd, waarop Hollandsche hartelijkheid met Vlaamsche geestdrift en broederzin, om strijd naar den boventoon dongen, en door de Fonteinisten den wensch werd uitgedrukt, dat ook zij later het geluk mochten smaken, uit erkentenis voor de gulle ontvangst te Dordrecht, met een tegenbezoek van “Kunstmin” te Gent vereerd te worden.
Aan dien wensch werd later door “Kunstmin” gereedelijk gevolg gegeven, en de Leden dier Maatschappij vertrokken ten dien einde, op den 13den November 1858 uit Dordrecht naar Gent, kwamen aldaar ten 7½ uur des avonds aan, en werden door de Leden der Fonteinisten opgewacht, en na een bezoek aan Minards Schouwburg, werden zij naar het voor hen bestemde hotel “Du Cerf” geleid, waar de Heer oud kolonel, F. van Geert, een der Leden der Fonteinisten, hen in hartelijke taal welkom heette.
Des Zondags morgens vereenigden zich de Leden van “Kunstmin” aan het Stationsgebouw van den spoorweg van het Land van Waas, van waar zij, door een aantal kunstlievende en andere vereenigingen, ten elf uur, in feestelijken optocht stadwaarts togen.
Deze stoet, voorafgegaan door het muziek-korps der Sapeurs-pompiers en een detachement infanterie, werd geopend door de Maatschappij der “Wapenbroeders van Willem I” ten getale van 300 man, met tamboers aan het hoofd en wapperende Nederlandsche en Belgische vlaggen. Daarop volgden: het Willems Genootschap; het Keizers Kunst en Zanggenootschap; de Vereenigde Werklieden; de Koninklijke Koormaatschappij; de Koninklijke Maatschappij de Melomanen; het van Crombrugghe’s Genootschap; het Taalminnend Gezelschap; de Tooneel Maatschappij, de Willemszo- (p. 444) nen en de Tooneel Maatschappij, Broedermin en Taalijver, allen met hare bannieren en Vaandels. De stoet werd besloten door de Fonteinisten, met hunne vaandels, blazoenen en tamboers, in wier midden zich de Leden van “Kunstmin” bevonden.
Aldus begaf de stoet zich naar Minards Schouwburg, alwaar aan de Dordrechtsche kunst-beoefenaren, de eerewijn werd aangeboden, terwijl zij, namens de Fonteinisten, door den Kolonel van Geert andermaal welkom geheeten werd[en]. Daarna hield de Heer F.A. Boone eene rede over: “Het groote nut eener innige verbroedering van Noord- en Zuid Nederland, vooral op het gebied van Kunsten en Letteren[“].
Ten 5 uur namiddags ving in Minards Schouwburg de voorstelling aan voor eene eivolle zaal. De vertooning van Kunstmin werd voorafgegaan door een: “Tableau vivant” eene episode uit het leven van Jakob van Artevelde voorstellende, waarin de Fonteinisten hun behulpzaam waren. Hierna volgde de vertooning van: “Het Avonduur”, gevolgd door: “Het Militair Arrest”, en de voorstelling werd besloten door eene treffende allegorische voorstelling door de beide Maatschappijen, Kunstmin en de Fonteinisten, verbeeldende: De Gentsche Stedemaagd, aan de Kunst willende offeren, omgeven door de zinnebeelden van den Vrede, de Vriendschap, het Geluk en den Overvloed, die door de Dordrechtsche Stedemaagd aan Apollo en de Muzen wordt voorgesteld.
De Heer Verhoeven, lid van de Maatschappij Kunstmin, droeg hierbij de volgende verzen voor:
Nog nimmer was mijn voet uit Dordrechts wal geweken,
‘k Sloeg steeds een wakend oog op Merwe’s grijzen boord;
Mij trof een stem in ’t oor, een stem uit Vlaandrens streken,
Een’ zusterstem uit Gent werd in mijn hof gehoord
Bezield door ’t zelfde doel, Fontein en Kunstmin eigen,
Gaf ‘k aan die stem met lust een onverwijld gehoor,
En warm slaat mij het hart in uwe aloude twijgen,
En lieflijk staart mijn oog op dit vereenigd koor.
Apollo blikt met vreugd’ op al dien feestdosch neder,
De Muzen heffen blij haar feestgezangen aan,
En Clio boekt getrouw, met onbedwingb’re veder,
(p. 445) Wat hier door kunst en taal vereenigd wordt gedaan.
Zoo is de knoop gelegd door ’t eigen wit-bedoelen;
En waar, door kunst en taal, een broederband bestaat,
Kan wis, hoe ’t lot ook keer’, de vriendschap niet verkoelen,
En wordt die liefde nooit verkeerd in broederhaat.
Blijf met de Merwe-stad, o Gent vereenigd streven,
Ga met haar, hand aan hand, op de ingeslagen baan!
Heb dank voor ’t vriendschapsblijk aan Kunstmin thans gegeven,
En neem wat zij u biedt, o neem ’t welwillend aan!

Na den afloop der voorstelling, werden de Leden van de Maatschappij Kunstmin op het tooneel teruggeroepen, waarop het publiek met daverend handgeklap van hen afscheid nam, nadat het hun, door den bode der Kamer, uit zijnen naam, eenen prachtigen bloemtuil met eene toepasselijke aanspraak had doen aanbieden, welke bloemtuil den volgenden dag, door de Leden van Kunstmin, aan hun mede-lid, den Heer Mak van Waaij, als hulde aan zijn spel vereerd werd. Daarna vereenigden zich de Leden der beide Maatschappijen aan een keurig banket, onder het Voorzitterschap van den Kolonel van Geert, waarop een echt cordiale, gul Vlaamsche en dankbaar Hollandsche toon heerschte, en menige heildronk werd uitgebracht, onder anderen door den Heer van Geert, op de Vereeniging Kunstmin; door den Heer Mak van Waaij op de Fonteinisten, enz.

Op de Jongens van Jan de Wit.
Voorgedragen door Mijnheer S.J. Mak van Waaij, op het verbroederings-banket der Vereeniging Kunstmin, en de Koninklijke Maatschappij van Rhetorica, de Fonteinisten, te Gent (14 November 1858).

Welk een leven, wat rumoer!
Hoe veel volks hier op den vloer;
Wat men hier toch uit zal richten?
‘k Zie een disch hier, tal van lichten.
O ik weet al waar ’t hem zit:
Jongens zijn ’t van Jan de Wit!

(p. 446) Ja, waarachtig, al dat volk
Drijft naar hier als op een’ wolk,
En strijkt neder als de kraaijen,
En laat alle zorgen waaijen;
Op de pret is ’t fel verhit,
’t Brave volk van Jan de Wit!

Is eens ’t lijntje goed aan ’t gaan,
Dan moet er een’ flesch op staan;
Dan hoort men gestaâg hen klinken
Gij moet eens dat volk zien drinken;
Geen die voor zijn boutje zit.
Leve ’t volk van Jan de Wit.

Maar ziet men de pret eens aan,
Ziet men hen steeds voorwaarts gaan,
Veel kan men hun dan vergeven,
Daar voor taal en kunst zij leven.
Arbeid is de kern en pit
Van al ’t volk van Jan de Wit.

Daarom zij ’t mij toegestaan
Om op hem een toast te slaan,
Op dat hoopje rare klanten,
Die ik zie aan alle kanten.
‘k Ben vereerd dat ‘k bij hen zit,
’t Kunstrijk volk van Jan de Wit.

Rijze uw zon steeds hooger op!
Stijg’ haar held’re straal ten top!
Moge ’t licht dat gij laat schijnen
Nimmer uit deez’ kring verdwijnen.
Dat geen op uw’ daden vitt’;
Broeders! leeft als Jan de Wit!

Nadat de Heer P. Decort van Gent, een schoon dichtstukje, ter eere van de Hollandsche tooneelliefhebbers, en vooral van den Heer Mak van Waaij gelezen had, stelde de Heer (p. 447) C. de Vogel van Dordrecht, eenen schoonen toast in op den bloei der Vlaamsche letterkunde, welke vooral door den broederband op taal- en letterkundig gebied bevorderd wordt, terwijl daarna de Heer W. de Klerk, insgelijks van Dordrecht, eene gemoedelijke en diep gevoelde aanspraak hield over het streven naar het schoone en goede bij het beoefenen der schoone kunsten.
Het woord aan den Heer Felix A. Boone gegeven zijnde, deed deze vooral uitkomen: “Dat het niet genoeg is, de kunsten te beoefenen. Volken, die groot in de kunst waren, zijn verdwenen, om nimmer meer te verrijzen. Een volk moet tevens met den geest van vrijheid en vooruitgang doordrongen zijn, indien het in de toekomst wil leven, en het is omdat Noord- en Zuid-Nederland het woord der toekomst op hunnen standaard hebben geschreven, omdat zij hunne grootsche bestemming begrijpen, dat zij tegen alles bestand zullen zijn”. De spreker eindigde met eenen heildronk op de toekomst van het Noord- en Zuid-Nederlandsche volk.
Nadat nog vele leden gehoord waren, kreeg de Heer F. Roegiers, die vroeger met veel bijval het tooneel betrad, het woord, en zeide:

Achtbare Heeren en Kunstvrienden!
“Ofschoon het mijn vak niet zij, als redenaar op te treden, en vooral niet om eene aanspraak voor de vuist op te zeggen, durf ik het wagen, en ik acht het zeer vereerend voor mij, Uw Weledele door deze geringe regelen te overtuigen, dat, alhoewel ik bijna 67 Mei-maanden achter den rug heb, dit hart van liefde voor de kunst, die ik sints 48 jaar beoefen, niet geheel en al is uitgedoofd!!
Eerst en vooral, eere aan u, geliefde Dordrechtsche kunstminnaren! gij, die uwe uren van uitspanning, aan de tooneelliefhebberij toewijdt. Gij hebt de groote menigte bij uwe voorstelling gehoord en gezien, en hoe de tooneelkunst bij het Gentsch publiek geacht en gewaardeerd wordt. Daarom laat ons nimmer het edele doelwit, naar hetwelk onze voorgangers streefden, uit het oog verliezen. Het beoefenen der tooneelkunst strekt tot de beoefening van het volk.
Veroorlooft mij, waarde kunstgenooten! u een woordje te mogen toevoegen, over ons vermaakreisje naar Holland. (p. 448) Een jaar min een paar dagen zijn verloopen, dat de broederband tusschen Kunstmin en de Fonteinisten werd aangeknoopt. Laten wij ons op nieuw herinneren, hoe wij Fonteinisten bij onze Noord-Nederlandsche broeders zijn onthaald. De vriendschap, ja, de echt broederlijke ontvangst bij Kunstmin, alsook de eer bij de goede inwoners te Dordrecht genoten, zal lange jaren in het geheugen der Fonteinisten blijven. Ja, vrienden! ik hoor nog het gebulder van het kanon, toen wij uwe stad naderden. Ik zie nog de vreugde op ieders gelaat bij onze toekomst te lezen. En dan! die verbroedering! o welke heerlijke en streelende herinneringen hebt gij ons nagelaten, en welk een aangenaam genot smaken wij op dit oogenblik, nu Kunstmin en de Fonteinisten aan dit vriendenmaal zijn vereenigd.
Laat ons dan met dezelfde geestdrift uiroepen: Hoerah! zooals onze vrienden bij den afscheidingsgroet, toen wij bij ons vertrek van den wal in de boot stapten, ja, mijne Heeren, in het midden dezer vreugde, waar oprechte rondborstigheid tusschen Bataven en Belgen heerscht, beken ik hier plechtig en met waarheid, dat een feest zoo als dit, mijn oud hart verjongt.
En aan wien zijn wij deze kennismaking, deze verbroedering verschuldigd? Aan onzen waren kunstvriend, Fonteinist, den Heer van Gelder! Nu dan Hoerah! leve Kunstmin! leven de Fonteinisten!”
Nadat de Heer Segar door eene krachtige rede veel gelach had verwekt, zong de Heer Droesbeke het volgende

Gelegenheidslied.

(Refrein.)
Welaan! drukken we elkaâr de hand:
Nog eens de glazen vol geschonken
En tot den bodem uitgedronken
Heil onzen broederband!

Weest welkom thans in Gent,
Gij, Dordtsche tooneelisten,
Steeds bij de Fonteinisten
(p. 449) Als echte broêrs gekend.
Waar heden Kunstmin zit,
Zit zij bij brave leden;
Wij allen zijn toch heden
Jongens van Jan de Wit!

De naam van Kunstmin straalt
In ’t Zuiden uit het Noorden
Tot Lei- en Schelde-boorden,
Waar steeds hun glorie praalt.
Ja, vieren wij dien stond
Met vreugd en blijden geeste,
Bezingen wij deez’ feeste
Tot eer van Neerlands grond.

Welaan dan, Gent en Dordt,
Door kunsten steeds omringeld,
Blijft eeuwig zaam gestrengeld
En houdt getrouw uw woord
Bemint elkander teêr
Als brave, trouwe broeders,
En d’ hand des Albehoeders
Zendt U zijn’ zegen neer.

En nu, Kunstmin, vooruit!
Vooruit met taal en zeden,
Met moed ’t tooneel betreden,
Zoo klinkt ons feestgeluid
Vergeet Uw’ vrienden niet,
Uw’ Gentsche Fonteinisten,
Zij houden van geen’ twisten
Zoo als gij heden ziet.

En nu, verheft de stem,
Een vivat aangeheven
Op ons verbroederd leven,
Met vaderlandschen klem
Ja, sluiten wij met kracht
(p. 450) Onz’ vriendschapsbanden nader,
En roepen wij te gader,
Vooruit! Eendracht maakt macht.

De Heer Mak van Waaij, na vele sprekers nog een fraai dichtstukje gereciteerd hebbende, gingen de aanwezigen uiteen, met de wederzijdsche verzekering, dat de vriendschapsbanden, tusschen Gent en Dordrecht aangeknoopt, nooit zullen verbroken worden.
Den volgenden Maandag wijdden de Gentsche vrienden om aan de Leden van Kunstmin de merkwaardigheden van Gent te doen kennen, en Dingsdag, den 16den November keerden de Leden van Kunstmin, onuitputtelijk in den lof over het onthaal bij de Fonteinisten, naar hunne woonplaats terug.
In de maand December van hetzelfde jaar, werd de Heer F.A. Boonne, die zich bij het bezoek der Dordrechtsche kunstbroeders, zoo gunstig had onderscheiden, als Voorzitter der Fonteinisten gekozen.

(p. 451)

1860

In de maand Augustus ... werd de alom gunstig bekende Schrijver en Tooneelliefhebber, de Heer Oud-Kolonel F. van Geert, voor zijne menigvuldige, aan de Maatschappij bewezene diensten, tot Eere-Onder-Voorzitter, en de Heer Droesbeke, om dezelfde rede, als Eere-Raadslid benoemd.

1861

De Fonteinisten nogmaals door de Vereeniging “Kunstmin” te Dordrecht in Holland uitgenoodigd zijnde, om aldaar eene vertooning te komen geven, gaven gretig aan dezen broederlijken oproep gehoor, en vertoonde aldaar op den 4den November van hetzelfde jaar, het Drama: “De Protestanten in Vlaanderen, of, De Boschgeuzen”, door den Heer Kolonel F. van Geert.
Bij deze gelegenheid bracht de Heer P.J. De Bosson, lid der bovengenoemde Vereeniging, de volgende hulde aan den Schrijver:

(p. 452)
Hulde
Aan den Hoog-Edel-Gestrengen Heer Kolonel F. van Geert.
Ridder van het Legioen van Eer, Officier der Leopolds-Orde, en Eere-Onder-Voorzitter der Koninklijke Maatschappij van Rhetorica: “De Fonteinisten”, te Gent, - na de opvoering van het, door zijn Hoog Edel Gestrengen vervaardigd Drama, getiteld: “De Boschgeuzen”, in dato 4 November 1861.

Voorwaar! geen stelseldwang der leer,
Wie dien [ook] voor heilig moog’ verklaren,
Is welgevallig aan den Heer,
Hoe kwistig ook van trotsche altaren
De wierook geure Hem ter eer,
Die slechts het nedrig offer acht,
In geest en waarheid Hem gebracht.
Wel heeft de Meester eens gesproken,
Die van den hemel kwam op aard!
“Dat Hij geen’ vrede bracht, maar ’t zwaard”.
Hoe is de storm niet losgebroken
De schrikb’re bloedvaan opgestoken,
Van sints der Waarheid reine mond,
Die eischt dat elk in hart en leven
De wet der liefde sta geschreven,
Dat vrees’lijk wéé heeft aangekond!

Waar Broederen in liefde als zonen
Van één gezin te zamen wonen,
Daar blikt van af zijn’ hemeltroonen
De goede Vader zeeg’nend neer!
Och! of de Kerk dat had begrepen,
Zij had geen’ dolken ooit geslepen
Voor wie met haar verschillen mocht
En ruste voor de ziele zocht.

Heil u, en met u, allen Gij,
Die onlangs binnen Dordrechts muren
(p. 453) Geen’ bouwstof bracht voor martelvuren
Noch keetenen der slavernij,
Maar hulde aan vrijheid van geweten,
Die ’t dierst kleinood ons volks mag heeten.

Hoe hebt gij ’t hart geroerd, gekneed!
Bij vadersmart en kinderleed!
Schonk u de kunst haar alvermogen,
Die tranen ons ontlokte aan d’ oogen
En langs de kaken drupp’len deed.
Ziedaar het hoogste loon der kunst!
Waar zich ’t genie dus ziet beloonen
Daar treedt de glans van Vorsten-kroonen
In schaaûw van Melpomene’s gunst.
Blijf lang gespaard nog, grijze Held!
Al dekke ook ’t zilver reeds uw’ schedel,
Het hart klopt u nog jong en edel,
Dat heeft uw diepe blik gemeld
In ’t keurgewrocht, ons voorgesteld.

En siere uw’ borst het kruis der eer
Ten loon des moeds op Mavors tochten,
Het tooit uw’ geestkracht evenzeer
In ’t letterperk des roems bevochten.
Wie zoo den broeder mint en sticht
Hem ’t hart verwarmt, den geest verlicht,
Vol jonglingsvuur, schoon grijs van dagen,
En al zijn’ kracht en al zijn’ tijd
Het Vaderland ten nutte wijdt,
Diens graf moge eens een’ eerzuil dragen!

(p. 455)

1863

Op den 13den September van hetzelfde jaar, vertoonden de Fonteinisten, ter gelegenheid der inhuldiging van het standbeeld van Jakob van Artevelde, kosteloos het drama: “Jakob van Artevelde”, met eene Apotheose, en eene: “Hijmne aan de Maagd van Gent”, door “Het Willems Genootschap” gezongen.

(p. 460)

1870

(Jubileumviering 50 jaar toneel van F. Roegiers en K. Bijtebier):
De doelmatige voorstelling des avonds, voor eene, met aanschouwers opgepropte zaal, bestond in: “De Buschkanters”, drama in 3 bedrijven, door den Heer F. van Geert, Eere-Onder-Voorzitter.