Terug naar index
Ons Camers và Rhetorike
EEN WOORDJE VAN ONZE VOORZITTER
Met rasse schreden gaan wij weeral naar het jaareinde van 2016 toe.
Tijd om ons weer rond de kerstboom te scharen en de gezelligheid van het eindejaar te
ervaren! Dit is ook het moment om terug te blikken naar het voorbije jaar.
Wij hebben als Verbond, met onze Raad van Bestuur (RvB), een brug geslagen
naar Noord-Frankrijk en meer bepaald naar het “ Huis van het Nederlands”. Het
is de bedoeling deze contacten te bestendigen en te activeren en in een later
stadium terug een kamer in deze regio in te stellen. Meer hierover kan je lezen in
het verslag van Luc Collin. Tevens zal er op het congres te Brussel een spreker
uit de regio aanwezig zijn.
Dan heeft de RvB verder gewerkt aan het gegeven om de rederijkerij als
immaterieel cultureel erfgoed te laten erkennen. Dit in samenwerking met Leca
te Gent, die deze aanvragen begeleidt. De kaap van de enquête is ook afgewerkt
en wij zijn nu in de laatste rechte lijn om tegen 15 mei onze definitieve aanvraag
neer te leggen bij de bevoegde diensten van de Vlaamse Gemeenschap.
Tegelijkertijd loopt er een aanvraag in Nederland, maar gezien interne fusies
tussen bepaalde diensten loopt dit nog niet vlot. Er dienen nog een heleboel
bewijsstukken te worden verzameld. Maar deze gaan door een schrijfcomité,
opgericht binnen de RvB, aangepakt worden. Tevens moeten jullie individueel
als rederijker, jullie goedkeuring onderschrijven op formulieren welke eerstdaags
naar de verantwoordelijke van jullie kamers gestuurd zullen worden. En dit
terug te sturen voor 25 december.
Een ander hoogtepunt waarop we met blijdschap terugkijken is het tweedaags
rederijkerscongres te ’s-Hertogenbosch. In dit nummer blikken wij ook al
vooruit naar het volgende congres op 9 en 10 september 2017 waarbij de Lelie
uit Brussel gastheer zal zijn. Wij zijn nog steeds op zoek naar bereidwillige
kamers die de congressen 2018 & 2019 willen inrichten. Aarzel niet om met mij
contact op te nemen op een van de nummers 003253664512 of 0032470530881
of e-mailadres johanderijck1952@gmail.com
Het zou ondenkbaar zijn dat er een hiaat in de organisatie van de congressen zou
optreden. Wij zullen ons reeds met de RvB buigen over dit probleem dat zou
ontstaan bij ontstentenis van het vinden van een bereidwillige kamer om dit
congres in te richten.
Het Verbond is er voor jullie allen, maar ook door jullie allen! Vergeet dit niet.
Mag ik jullie nu reeds prettige feestdagen, veel geluk en voorspoed in het nieuwe
jaar 2017 en uiteraard een schitterend, spetterend en deugddoend rederijkersjaar
2017 toe wensen.
I N H O U D S O P G A V E
- 3 Een woordje van onze voorzitter
- 4 Inhoudsopgave
- 5 Waar dit nummer over gaat
- 6 Over de grens: Meistersinger
- 8 In de schijnwerpers: Rederijkerskamer De Lelie
- 9 Verzentaal Pharaïldis
- 10 Kamernieuws
- 11 Verslag van een bijeenkomst in Belle
- 12 Het Congres op 9 en 10 september 2017
- 13 Van Dirk Coigneau Retoricale kleengedichtjes (2)
Zet vast in Uw agenda:
Rederijkerscongres 2017
te Brussel
op 9 en 10 september
WAAR DIT NUMMER OVER GAAT...
Geen bericht is goed bericht zullen we maar zeggen, na de oproep om reactie op
de nieuwe opmaak van dit blad.
Nu de rubriek Mirakels aan het eind is gekomen, heeft Uw redacteur een begin
gemaakt met een nieuwe serie artikelen en dat eerste artikel gaat over de Duitse
Meistersinger.
Kern van dit nummer is alle informatie over het komende congres in Brussel op 9
en 10 september 2017.
Gelukkig is er ook weer een bijdrage van Dirk Coigneau over de rederijkers en
rederijkerskamers.
In het kader van achtergronden over de kamers die lid zijn van ons Verbond dit
keer het verhaal over de rederijkerskamer De Lelie.
We hopen nog steeds vele kamers aan het woord te kunnen laten over hun historie
en activiteiten.
Natuurlijk is in de rubriek Verzentaal weer een ‘zang’ aan de orde. Dit keer over
een reeds lang verdwenen kerk in Gent en een grafsteen uit die kerk.
We wensen U veel leesplezier!
MEISTERSINGER
Inleiding
We noemen ons ‘Internationaal Verbond’. Op dit moment slaat dat ‘Internationaal’
op een combinatie van twee landen: België en Nederland.
We doen ons best om ook in Frankrijk - wat toch de bakermat is van de
rederijkerij- Frans-Vlaamse contacten te krijgen. En het ziet ernaar uit dat daar
voorzichtig ‘iets’ aan het kiemen is.
Niet alleen in Frankrijk en daarna België en Nederland hadden burgers de behoefte
om een eigen stem te laten horen naast die van de adel en de geestelijkheid; in de
14e eeuw waren dat immers de machthebbers.
Die beweging was aan het eind van de Middeleeuwen echter ook zichtbaar in het
toenmalige Engeland en ook in Duitsland.
Het waren bewegingen waarbinnen men zich wilde uitdrukken door middel van
rhetorica, toneel, dichtkunst en zang.
Al eerder (begin 11eeeuw) had zich het gildewezen ontwikkeld; deels om een stem
te hebben richting de opdrachtgevers en zeker ook om uitdrukking te geven aan
een bepaalde kwaliteit die men bood.
Min of meer gelijk met de rederijkerij ontwikkelden zich de schutterijen als een
burgerinitiatief om te kunnen optreden bij oproeren en calamiteiten. De
schutterijen gingen zich als gilden organiseren.
De gemene deler van deze bewegingen was dat het burgers betrof, die zich wilden
manifesteren; deels was dat gericht op de geestelijkheid, die daarmee ook ‘een
vinger-in-de-pap’ behielden, deels zocht men nog steeds bescherming bij de adel -
en dan vooral de lokale adel en men leunde zeker aan tegen de patriciërs, die een
nieuw soort machtspositie in de maatschappij wisten te verwerven. Men leze ter
illustratie hiervan het nieuwste boek van Geert Mak: De levens van Jan Six.
Zo droeg vooral de rederijkerij en de behoefte om de Bijbel in een toegankelijke
taal te vertalen bij aan de ontwikkeling van onze taal maar ook die van onze
Oosterburen, waar een vergelijkbare en daardoor interessante ontwikkeling
plaatsvond.
De Meistersinger
In de 15e eeuw vormden dichters en zangers uit de burgerij een soort gilden onder
de naam ‘Meistersänger’ of Meistersinger. Ze maakten daarbij aanvankelijk gebruik
van de bestaande minnezangen en de daarbij gebruikelijke melodieën.
Die minnezangen werden al eerder geschreven door dichters zoals Walther von der
Vogelweide, Wolfram von Eschenbach, Reinmar der Alte, Heinrich von Meissen
(Frauenlob), Konrad von Würzburg, Konrad Marner, Hartmann von Aue,
Heinrich von Mügeln, Reinmar von Zweter, Bruder Wernher, Friedrich von
Sonnenburg, Meister Boppe; zij staan bekend onder de naam ‘de 12 oude meesters’
(Niet te verwarren met de Galerie oude meesters: een schilderijen tentoonstelling
in Dresden).
Onze ‘eigen’ Heinric van Veldeken of, zoals de Duitser zegt: Heinrich von Veldeke
hoort eigenlijk ook bij deze groep en wordt ook expliciet genoemd in de Codex
Manesse.
Dit boek heet ook wel het Grosse Heidelberger Liederhandschrift uit circa 1300 en
is rijk geïllustreerd. Het hier getoonde boek is een heruitgave door Lothar Voetz
uit 2015.
De Meistersinger stonden als kunstenaarsgezelschappen bekend en de leden waren
zowel geschoolde handwerkslieden, juristen, leraren , maar ook priesters.
Er waren speciale Meistersinger opleidingen waar de structuur en de opbouw van
de liederen werden gedoceerd. Vaak hoorde daar het kunnen begeleiden met de luit
bij. Men kon verschillende graden verwerven van gewoon leerling, schoolvriend,
zanger, dichter en -na het doen van een zwaar examen- kon men tot ‘Meister’
benoemd worden.
Net als bij de rederijkers had men ook een patroon: De Bijbelse koning David.
De regels om tot een goed lied te komen waren zeer strikt. Een veel gebruikt
rijmschema was AABA.
Die strikte regels hebben uiteindelijk tot de 19e eeuw stand gehouden. Richard
Wagner maakte in zijn opera ‘Die Meistersinger von Nürnberg’ middels de figuur
de stadsschrijver Beckmesser een karikatuur van het fenomeen Meistersinger en
sindsdien staat de naam Beckmesser ook voor het begrip ‘pedanterie’.
In een volgend artikel zullen enkele van de 12 oude meesters aan de orde komen.
IN DE SCHIJNWERPERS
De Lelie
In de loop van de vijftiende eeuw kwamen in Brussel vier geprivilegieerde kamers
tot stand waaronder de Lelie. Veel is over deze kamer niet bekend. Haar blazoen,
dat op de eerste bladzijde van de “Liber Authenticus” staat, stelt een vaas voor
waaruit een lelieplant met zeven bloemen opschiet. Die zeven bloemen stellen
waarschijnlijk de zeven weeën voor. In een banderol lezen wij het devies:”In liefde
groeit”. Links boven staat de naam Rhetorica en rechts deze van Musica wat er lijkt
op te wijzen dat de kamer beide kunsten beoefende.
Het waren de Leliebroeders die op 12 mei 1493 te Brussel een “Dietsch-Fransch
rhetoricaal feest” inrichtten waarvan het door Maximiliaan van Oostenrijk verleend
“salve-conduyt” geldig van 8 tot 20 mei in de Koninklijke Bibliotheek berust. Deze
Leliebroeders waren de “fondateurs ende aanhouders”, de “ierste beginners” te
Brussel van de “devote fraterniteyt ende broederschap van de seùen Ween van
Onser Liever Vrouwen”.
Dat behalve voor de leden van de Lelie deze broederschap ook openstond voor
anderen, viel in goede aarde bij de Habsburgse Vorsten. In het ledenboek “Liber
Authenticus”, dat bewaard wordt in het Broodhuis staan Maximiliaan en zijn zoon
Filips de Schone vermeld. De band tussen het Hof en de Rederijkerskamer
versterkte de invloed van de Franse hofliteratuur en bezorgde de Lelie veel
prestige.
In 1507 volgde een samensmelting van de Violette met de Lelie. De Lelie lag in de
gratie van de overheid en bleek een interessante partner te zijn.
Op voorstel van de Gentse Hoofdkamer “De Fonteyne”, neemt KTV De
Noordstar (zelf gesticht in 1872) de functie van de Lelie over. In 2000, op een
stijlvolle plechtigheid op het Brusselse Stadhuis stapte de Lelie opnieuw een eigen
leven in.
Luc Collin werd de nieuwe hoofdman omringd door een sterk bestuur: de dames
Chantal Boeckmans en Monique Degoedt, samen met de heren Roland Van
Campenhout, Geert Vandendriessche, Frank Mullaert, Claude van Houtte en erelid
Manu De Rons.
Heden ten dage bestaat het bestuur nog steeds uit Luc Collin als hoofdman stevig
omringd door Jef Dewit, Luc Van Volsem, Roland Van Campenhout, Claude Van
Houtte, Monique Degoedt, Maxime Marchant en Inge Collin
De Lelie zet haar traditie verder. Als sociaal bewogen vereniging houdt De Lelie-
KTV De Noordstar zich niet alleen bezig met toneelkunst maar steekt ze met
benefiet voorstellingen en andere sociale acties een helpende hand uit naar
noodlijdenden en eenzamen.
L’histoire se répète.
Daarom verheugen de leden en het bestuur van de Lelie zich ten zeerste over het
sociaal bewogen accent dat partner AMVB wenst te leggen in haar tentoonstelling
die ter gelegenheid van ons 34ste Internationaal Rederijkers Congres op de
Arduinkaai zal lopen.
Verzentaal
Pharaïldis
Vals vilein waait wind
De Lieve en de Leie langs
En hult Sint-Veerleskerk
In natte damp
Binnen sombert donker
Rond de hoogte van het heilig deel
Der kerk
Het altaar ademt leven evenwel
Een jong kanunnik groet
Met eerbied en geloken blik
Sint-Pharaïldis beeltenis
En bereidt in stilte missen voor
Het Heiligen-register toont
Waar vooreerst deze dag de aandacht wordt gevraagd
Ignatius van Antiochië, bid voor hem
En deze dag ook één van hier in zijn gebed
Want aan de noordzij
Waar het hoge raam ‘t Gravensteen grijs toont
Staat het verheven graf en teken
Dat Anno Domini de datum toont
1333 17 die mensis octobris
In vigilia beati Lucae evengelistae obiit
Ioannes de Mirabello dictus de Hale
Orate pro anima eius
Zijn graf zo dicht tegen ’t Grafelijk slot
Waar vaak hij werd verwacht
En sprak voor meer dan voor zijn eigen heil
Want was niet Gent, de stad zijn grote zorg
Stil sluit de Kanunnik dan zijn schrift
dat ooit missaal nog zou gaan heten
en schuifelt zwijgend naar de deur
waar achter damp en kou hem ruw tot leven wekt
Bauke ‘Freiherr’ van Halem
K A M E R N I E U W S
Kamer van Rhetorica De Waag speelt ‘Het Feestcomité’ !
Voor haar productie van 2017 kiest Kamer van Rethorica De Waag voor een
realistische komedie: “Het Feestcomité”
Wanneer in een Vlaamse gemeente wordt beslist om het volksfeest terug in ere te
herstellen, wordt een buurtcomité opgericht om dit evenement in goede banen te
leiden. Tijdens de vergaderingen in een cafézaal onder de kerktoren maken we
kennis met de kleine kantjes van de diverse karakters. Ondanks de vele discussies
en uiteenlopende visies wordt het feest uiteindelijk toch gerealiseerd.
Een komedie met een mooie kijk op onze hedendaagse samenleving. Kortom, de
perfecte formule voor een gezellig avondje uit!
Speeldata: | 21, 22, 28 en 29 januari 2017 & 4 en 5 februari 2017
|
Opvoeringen: | Telkens om 20u in de feestzaal van het Sint-Gabriëlinstituut,
Sint-Gabriëlstraat 152 te Liedekerke
|
Regie: | Eric Meirhaeghe
|
Kaarten en inkom: | 9 EUR (kaarten ook verkrijgbaar aan de balie van de BIB)
|
Reservaties: | Dhr. en mevr. De Bisschop-Baeyens: 053/67 14 19 |
(vanaf 11.01.2016)
B E Z O E K A A N B E L L E
“Frans-Vlaamse Dag” te Belle.
Op 24 september ll. werden een paar van onze bestuursleden erop uitgestuurd om
over “De Schreve” te speuren naar sporen van rederijkerij . “De Schreve” is een
grenslijn die tussen Frans-Vlaanderen en West-Vlaanderen loopt.
Frans- Vlaanderen
Is een gebied dat zich uitstrekt in Noord- Frankrijk tussen Rijsel en Duinkerke. De
“Monts de Flandres”, de zeevlakte, de moerassen en de vallei van de Leie zijn er de
blikvangers. Het gebied dat laat in de geschiedenis met het Franse koninkrijk
verbonden werd verwijst naar “Le Plat Pays” door zijn uitgestrekte vlakten onder
vaak getormenteerde hemelen, met kleine heuvels in het landschap, met verre
windmolens en eenzame kerktorens.
De autosnelweg naar Duinkerke en afrit 10
Na het verlaten van de autosnelweg ging het langs kronkelige baantjes door kleine
dorpjes naar Belle, ons einddoel. Trapgevels, gekleurde bakstenen, houten luiken in
heldere kleuren, geplaveide dorpspleinen rond de kerk met het onvermijdelijke café
terras en het traditionele voorname herenhuis, maakten dat we ons gezellig thuis
voelden. Zou “De Schreve” dan niet meer dan een kunstmatige pennentrek zijn?
Het “Vlemsch” in het dagelijkse leven
Het viel ons op dat de Vlaamse taal nog vaak aanwezig is in de dorpen die we door
reden. Ze herinnert aan het verleden door namen van gerechten en familienamen.
Maar ook door namen van gehuchten en van dorpen: Godewaersvelde ( het veld
van Godefroy), Haezebrouck ( het moeras van de haas), Houtkerque (de houten
kerk) Steenbecque ( de beek met stenen) ....... Het feit dat dit patrimonium in ere
wordt gehouden bewijst dat de wil leeft om ook het taal - erfgoed te bewaren.
Alvast een aanmoediging voor ons om onze speurtocht verder te zetten.
Etre Flamand est avant tout une question de coeur
We stopten bij een herberg. Puur om sociale redenen hoor. Daar raakten we in
gesprek met een autochtoon. Neen, hij zelf sprak geen Nederlands maar zijn
moeder wel. In feite spreken de jongere generaties overwegend Frans vertelde hij
en het Nederlands van de ouderen is een soort streektaal die niet altijd even goed
verstaanbaar is voor derden. Mais monsieur, être Flamand est avant tout une
question de coeur n’est-ce-pas! Une manière de vivre.
Traditie
Une question de coeur, zoveel is zeker want hier koestert men tradities. Het
kantklossen, bijvoorbeeld, wordt niet alleen van generatie op generatie
overgeleverd maar ook onderwezen. Hop is de trots van de streek en bier haalt het
op wijn. Een frisse pint bij het verticaal boogschieten of het Vlaams bollenspel is
een must. Carnaval en kermissen lijken op die van bij ons. En de reuzen Tisje en
Tasje en hun achtenveertig kornuiten dansen op orgelmuziek. Tradities boven!
Onze tradities! Hier vinden wij zeker sporen van vroegere rederijkerij.
Belle
Het onthaal dat ons te Belle in “la Pomme d’Or” te beurt viel was echt gul. Er
werd verbroederd en samen met de organisatoren trokken we op ontdekkingstocht
door het stadje. Het begon alvast met een bezoek aan “het Huis van het
Nederlands”. Hier volgen een driehonderdtal studenten cursussen Nederlands. Het
bewustzijn leeft dat in een metropool zoals Rijsel, zo dicht bij de grens talenkennis
een enorm pluspunt is. Hier kan rederijkerij misschien een rol spelen, hier is
rederijkerij op haar plaats. Dan ging het naar het Marguerite Yourcenar park, het
belfort en de kapel van Onze Lieve Vrouw van Halle. Inderdaad van onze zwarte
madonna! Bedevaarten vertrokken hier naar het Brabantse pelgrimsoord, drie
dagen heen en drie dagen terug. Het Geschiedkundig Documentatie Centrum van
de Belse historicus Eric Vanneufville is ook een bezoekje waard. Uitgebreide
documentatie biedt er stof tot interessante studies. Studenten, waarom geen werk
over rederijkerij in de streek?
Sint Vedastuskerk
Onze tocht eindigde met een bezoek aan de Sint Vedastuskerk waar we eindelijk
tastbare sporen van rederijkerij ontdekten. Een glasraam van een zijkapel getuigde
van rederijkerskamers die er vergaderingen hielden. Verder speurwerk leerde ons
dat er inderdaad “ Enigte rederykerskamers in Fransch-Vlaenderen” bestonden:
Belle: (Bailleul): De Gheltshende, jong van herten en de Royarts
Sint-Winoksbergen: De Royarts.
Hazebroeck : Sint Anna, geseyt Ghedienstigh in ’t werck
Duinkerke: ‘t Kerschouwken (= madeliefje) en Verblydt in den tydt . de
chirurgijn Michiel de Swaen werd er in 1687 benoemd tot “prince”.
Doel bereikt?
Niet helemaal, want we konden geen Kamer ontdekken die nog actief was. Er
waren wel een paar schuchtere pogingen om de traditie weer op te nemen. Maar
tot op heden blijkbaar zonder echt succes. Wij kunnen in ieder geval een rol spelen
om Frans-Vlaanderen aan te zetten onze rederijkersfamilie te vervoegen. De vorm
van die potentiële kamer(s) kan uitgedokterd worden als de wil er maar is. Noord-
Frankrijk toevoegen aan ons Verbond zou het op de Europese kaart plaatsen. Eric
Vanneufville werd alvast uitgenodigd als spreker op ons Congres van 2017 in
Brussel. Wij mochten ervaren dat een samenwerking niet onmogelijk is,
integendeel. Aan ons om bruggen te bouwen. De Raad van Bestuur heeft alvast
een ferme kluif om zich in vast te bijten.
C O N G R E S N I E U W S B R U S S E L (I)
De Lelie organiseert het 34e Internationale Rederijkers Congres
in samenwerking met
Het Verbond van de Kamers van Rhetorika Vlaanderen- Nederland
en met het AMVB.
Inleiding
De Rederijkerij omvatte van oudsher niet alleen een van de grootste maar mogelijk
ook de belangrijkste letterkundige stromingen in het culturele leven in Vlaanderen
en Nederland en ook in Frankrijk.
Er werd rekening gehouden met de Rederijkers. Ze bekleedden een centrale plaats
in het stedelijke cultuurweb en speelden een niet onbelangrijke rol in het sociale
leven. Zij stelden voor, klaagden aan waar nodig en vermaakten.
Aan de hand van hun allegorieën, mirakelspelen, esbattementen, kniedichten,
liederen enz. .... brachten zij de uiting van de sociale rol die zij wensten te
vervullen tot hun publiek.
Project
De Lelie is de mening toegedaan dat de tijd gekomen is om die Rederijkers idealen
in te schrijven in het kader van een moderne stad. Brussel zoals vele andere steden
en zelfs gemeenten zijn een soort “melting pot” geworden van culturen, tradities,
filosofieën en talen van de meest diverse oorsprong. In plaats van af te schrikken
zou dit moeten aanzetten tot bruggen bouwen.
Bruggen Bouwen is dan ook het thema van ons 34 Internationaal Congres.
e
Wij willen bruggen bouwen in onze hoofdstad die niet alleen rusten op pijlers uit
het roemrijke verleden maar ook op de pijlers van onze diversiteit, de pijlers van de
toekomst.
Wij hebben partners bijeengebracht die het gelaat van onze huidige stad zullen
gestalte geven.
Academici zullen in openbare lezingen de link leggen tussen rederijkerij vroeger en
nu en verder bestaat het programma van onze tweedaagse uit twee luiken.
Zaterdag 9 september 2017 wordt het luik van de diversiteit.
Op het Sint Katelijne Voorplein wordt het publiek vergast op een allochtone variété
namiddag rond het thema “Bruggen Bouwen”, die wordt ingeleid door de heer
Leo Camerlynck historicus en ere - voorzitter van De Orde van de Prince van het
Land van Edingen.
Er is ruimte gelaten om contacten te leggen, nader kennis te maken of gewoon om
te praten.
Verweven in exotische allochtone kunstzinnige optredens zullen een vijftal Kamers
er een eigenzinnige versie kunnen brengen van het stuk: “ Rare Snuiters” van de
hand van Luc Collin. Het heeft de vorm van straattoneel en iedere opvoering mag
een vijftiental minuten duren. De aanzet van het stuk wordt gegeven maar de
afloop is eigen keuze. Het aantal speelsters en spelers is beperkt tot vijf.
Een Jury geeft mening en raad onder vorm van een panelgesprek en iedere groep
krijgt een aandenken .
Daar waar traditioneel werd geopteerd voor een Middeleeuws Wagenspel in de
aloude rederijkerstraditie, opteerden wij voor een hedendaags gegeven dat de jeugd
tot deelnemen moet kunnen aanzetten. De basis van “rare Snuiters” zijn
multiculturalisme en generatie verschillen. Creativiteit wordt extra gestimuleerd.
Zondag 10 september 2017 wordt het luik van de traditie.
Wij starten met een bezoek aan het Warandepark en aan het Hertogelijk Paleis
onder het Paleizenplein. Een hommage aan de Habsburgers van wie er leden
ingeschreven staan in het ledenregister van De Lelie dat in het Broodhuis rust.
De Lelie stond toen al aangeschreven als een sterk sociaal geëngageerde kamer. En
die traditie wordt voortgezet ook in de schoot van KTV De Noordstar (1872) die
in 2000 de rederijkersfunctie ten stadhuize mocht overnemen.
Het sociale engagement zal trouwens ook blijken uit de tentoonstelling die ons
wenkt in het AMVB. Niet alleen De Lelie zal er aan bod komen maar ook de vier
grote toneelverenigingen en de Kamers uit de Vijfhoek. In een tent voor het
museum zullen “ Kniedichten” en “Slam Poetry” gebracht worden rond het
congresthema. Iedereen is welkom.
Academicus Eric Vanneufville van het “Huis van het Nederlands” in Belle zal er
ons tevens onderhouden over de rederijkerij in Noord Frankrijk. Hopelijk een
eerste belangrijke stap in de richting van een Verbond van de Kamers van
Rethorika Vlaanderen, Nederland en Frankrijk.
Verder wordt de laatste bewerking van “Het Heilige Sacrament ter Nieuwervaart”
voorgesteld door een Bredase kamer.
Onze bedoeling is aan te tonen dat de rol van de rederijkers ver van uitgespeeld is.
Dat er in onze stad een schare mensen actief is die zonder het echt te beseffen
werken in de pure geest van de rederijkerij .
Onze genodigden
Publiek uit het multiculturele Brussel en Vlaanderen.
Voorbijgangers en toeristen
Academici en emeriti uit Brussel, Vlaanderen, Nederland en Frankrijk.
Rederijkers uit Noord en Zuid
Partners
Universiteit Gent en Die Fonteine Gent: Dirk Cogniau
Het AMVB Patricia Quintens en haar staf
Belle “Huis van het Nederlands” Eric Vanneufville
Rederijkerskamers uit Noord en Zuid
Het Verbond van de Kamers van Rhetorika Vlaanderen en Nederland
Rederijkerskamer De Lelie Brussel
KTV De Noordstar
Contactpersonen
Verbond van de Kamers van Retorika Vlaanderen en Nederland:
Voorzitter: Johan De Rijck, St-Gabriëlstraat 120 te 1770 Liedekerke
johanderijck1952@gmail.com
Rederijkerskamer de Lelie Brussel:
Voorzitter: Luc Collin, Vinkenlaan 21 1640 Rode collin.luc@telenet.be
Congres 2017 te Brussel
HOTELS EN PARKEREN TIJDENS HET CONGRES
Waar parkeren?
Het kan langs de straten en pleinen op uw eigen risico.
Er zijn ook veilige parkings:
- PARKING DANSAERT - Q PARKING Nieuwe Graanmarkt 2 - 1000 Brussel
- PARKING 58 - INTERPARKING Bij St Katelijneplein Brussel 1000
- GROTE MARKT - INTERPARKING Grasmarkt 104 - 1000 Brussel.
Waar logeren?
Wij stellen een paar hotels voor die door toeristische diensten van goed tot erg goed
bestempeld worden. De gemiddelde prijzen per nacht worden aangegeven.
- ATLAS HOTEL BRUSSELS ( op 0,6 km van de Grote Markt) € 85
- BEDFORD HOTEL & CONGRESS CENTRE (0,5 km van Grote Markt) €52
- HOTEL MOZART (0,1 km van Grote Markt) €50
- WARWICH BRUSSELS - Grand Place (0,2 km van Grote Markt) €108
- HOTEL LE PLAZA BRUSSELS (0,9 km van Grote Markt) €94
Wij stellen deze paar adressen volledig vrijblijvend voor. Er zijn nog tal van andere
mogelijkheden die u moeiteloos op internet vindt.
REGLEMENT OPVOERING “ RARE SNUITERS’ TIJDENS HET CONGRES
Festival reglement.
- De ingeschreven groepen spelen elk hun eigen versie van “Rare Snuiters” op
zaterdag 9 september 2017.
- De aanzet wordt in de tekst gegeven, iedere groep geeft zijn eigen
ontknoping.
- Behalve stoelen of tafels worden er geen rekwisieten door de organisatoren
voorzien.
- Het aantal spelers is beperkt tot 5 maximum.
- De stemmen worden niet versterkt.
- De optredens zijn beperkt tot 15 minuten.
- Het is geen prijskamp maar een festival, dus alleen winnaars. Maar kwaliteit
is belangrijk.
- Een panel jury geeft in de loop van de avond zijn bespreking over de
geziene opvoeringen.
- Iedere groep krijgt een trofee.
V A N D I R K C O I G N E A U
Retoricale kleengedichtjes
(2)
Voor onze oude rederijkers was Brussel nog een vrolijke stad. Aan het hof mag
dan vooral Frans of Spaans zijn gesproken, in de stad zelf, op straat, in het
raadhuis en in de kroeg, heerste, met een Brabants coloriet, het Nederlands. Tot
ver in de achttiende eeuw, tot aan de Franse tijd, werd er dan ook vrijmoedig en
van harte in deze taal gedicht en voorgedragen, gezongen en toneelgespeeld. Echt
‘bruisen’ van literair talent en creativiteit deed Brussel echter vooral in de tweede
helft van de vijftiende en de eerste decennia van de zestiende eeuw. Van geen
andere stad in de Nederlanden kan uit deze vroege rederijkersperiode een zo grote
concentratie van belangrijke dichters worden aangewezen. We noemen: Hendrik de
Lichte, Colijn Caillieu (die wellicht met Colijn van Rijssele geïdentificeerd mag
worden), Jan Pertcheval, Jan Smeken, Anthonius van Risele, Jan van den Dale,
Ghijsbrecht Mercx en Thomas van der Noot. Van De Lichte, ‘rethorisien deser
stadt’, weten we dat hij in 1507 geëerd en beloond werd om dertig tot veertig jaar
lang met ‘vele ende menege schoene esbatementen, spelen’ en ander vertier de
Brusselaars vermaakt te hebben, maar een tekst van hem is ons niet bekend. Van
Mercx, in 1512 reeds factor van Den Boeck maar kennelijk tot op hoge leeftijd
actief, dateert het overgeleverde werk pas van 1539 en later. Van de anderen zijn
ons uit de genoemde periode gelukkig wel teksten bekend, samen een 25-tal. Het
gaat om refreinen, langere verhalende of beschrijvende gedichten in ‘ballade’-
strofen (waarvan het laatste vers meestal een veralgemenende uitspraak of spreuk
bevat) en spelen, alle teksten die stuk voor stuk cultuur- en literair-historisch van
grote waarde zijn. Pronkstuk nummer één, dat door zijn omvang (6.169 verzen),
verstechnische virtuositeit en inhoudelijke complexiteit ook alle latere
rederijkerswerk achter zich laat, is De Spiegel der Minnen van Colijn van Rijssele. In
zes afleveringen levert dit spel, onder meer door een vakkundig gebruik van
‘sinnekens’ en het opvoeren van personages die planeten verbeelden, een
indringende psychologische, astrologische en morele analyse van een tragische
liefdesgeschiedenis die, ongewoon genoeg, in de eigen tijd en in een burgerlijk
milieu is gesitueerd.
Breed over de drukke bedrijvigheid van de hier genoemde dichters heen spande
zich, als een blauwe, byzantijnse koepel, de ‘vaste’ reeks van zeven spelen die elk
aan een van de evenzovele vreugdevolle momenten uit het leven van Maria waren
gewijd. In 1448 met de opvoering van de Eerste Bliscap begonnen, werden de
volgende jaren één na één de zes andere gespeeld. Vanaf 1455 werd de reeks
hernomen en dit telkens opnieuw tot in 1566, toen, enkele maanden voor de
Beeldenstorm, voor het laatst (toevallig) nog een zevende Bliscap kon worden
opgevoerd. Op die manier werd de reeks zeventien keer volledig vertoond, een
regelmaat waardoor zij voor velen een vast referentiepunt, een literair instituut of
‘klassiek’ monument zal zijn geweest, te meer ook omdat de Bliscappen telkens, op
de zondag na Hemelvaart, na het uitgaan van de Grote Processie en in het hart van
de stad, op de Grote Markt, werden gespeeld. Alleen de eerste en de zevende
Bliscap zijn overgeleverd, respectievelijk handelend over de Annunciatie of de
Boodschap van de Engel Gabriël aan, en de dood en ten-hemel-opneming van
Maria. De naam van de dichter - men gaat uit van één auteur - bleef onbekend
maar de gevoeligheid voor het ritmische woord en het verhoogde vormbewustzijn
waarvan zijn werk getuigt, bestempelen hem duidelijk als een rederijker. Met hun
afwisseling tussen gepaard rijm, gekruiste patronen en rondelen en het functioneel
gebruik van deze vormen ter markering van bijzondere passages en het
structureren van scènes vormen de Bliscappen dan ook onze oudste voorbeelden
van ‘retoricale’ dramatiek.
Het was echter niet enkel vreugd in het leven van Maria; ook smart en droefheid
waren haar deel. In 1499 werd door leden van de kamer De Lelie in Brussel een
‘broederschap’ opgericht die aan de devotie van Maria’s ‘Zeven Weeën’ was gewijd.
Jan Smeken schreef er zeven (niet overgeleverde) spelen voor, waarvan er,
waarschijnlijk met de medewerking van Jan Pertcheval, vanaf 1508 jaarlijks één
werd opgevoerd. Hoewel deze spelen niet altijd op de Grote Markt zijn vertoond,
kan men Smekens Weeën-reeks dus als het ‘noodzakelijke’ complement bij de zeven
Bliscappen zien. Toch behielden de Bliscappen het laatste woord. De spelen over de
zeven Weeën werden immers op de zondag voor, de Bliscappen op de zondag na
Hemelvaart gespeeld.
Dat de vreugde zich niet door de smart liet verdringen, blijkt ook uit de tekst die ik
hier als tweede ‘retoricale kleengedichtje’ wil presenteren. Het gedicht van twaalf
verzen - de lezer zal zich herinneren dat de limiet op veertien verzen werd gesteld
(Ons Camers van Rhetorike jg. 29, nr. 1 (2016), p. 12-13) - is neergeschreven en
overgeleverd in het befaamde ledenboek of Liber authenticus van de hierboven
vermelde Brusselse Broederschap van Onze Lieve Vrouw van Zeven Weeën (Brussel,
Stadsarchief, ms. 3413, fol. 153v). Dat het om een Maria-gedichtje gaat, hoeft dus
niet te verbazen, maar wel draait alles erin om hoop en troost die uit haar eerste
bliscap wordt geput. De tekst is van Jan van den Dale en luidt als volgt:
De droeve eva // na het blyde ave riep
eer voor evam / ave / de scepper sciep
hoe wel ave / mids eva // vore en na was
want ave / was als eva voer der creacie sliep
voer evam / ave / inder providencie diep
ave / om eva / eer eva / eva / was
eva / van ave / midts tviants ra was
den nootelyken oorspronc want om eva / ave
sonder ave / moest eva / daert sonder ghena was
dus moest eva / na ave / alst wel spa was
en wy met evam / na ave / roepen me(e)
want evam / suverde Ave / A / ve
In het handschrift zijn alle eva’s en ave’s met rode inkt onderstreept (met dank aan
Susie Sutch voor een foto van de bladzij). Voor ik een proeve van vertaling geef,
laat ik de lezer graag nog even nagenieten van het pure klank- en woordenspel.
Daarom eerst iets over Van den Dale en de hier gebruikte strofevorm.
Jan van den Dale (ca. 1460? - waarschijnlijk tussen 1525 en 1535 overleden),
schilder van beroep, mag met recht en reden, tijdens zijn leven, maar ook nog lang
daarna, een ‘BR-er’ (= ‘bekende rederijker) worden genoemd. Begonnen als factor
van De Violette, werd hij later factor van ’t Mariencransken (waar De Lelie en De
Violette in waren samengegaan) en stadsdichter van Brussel. Beroemd werd hij door
de uitzonderlijke prijs die hij op een door Filips de Schone gepatroneerde wedstrijd
zou hebben gewonnen: een gouden ring, bezet met een diamant, waar men zich op
rederijkerswedstrijden normaal met prijzen in zilver tevreden stelde. In 1516
verscheen van hem het lange poëem De Uure van der doot in druk, met zijn naam op
het titelblad, wat een primeur was voor een Nederlandstalige auteur. Het gedicht
over een droom waarin de dichter door de dood belaagd wordt maar door de
tussenkomst van Maria een uur uitstel krijgt om God om vergeving van zonden te
smeken, werd een kassucces: het beleefde een twintigtal drukken, werd in het Frans
vertaald en nagevolgd in het Latijn. De Stove, een ander verhalend gedicht van Van
den Dale, moet, naast de bekende uitgave van 1528, in de zestiende eeuw ten
minste nog tweemaal zijn gedrukt maar kwam door de pikante titelbladhoutsnede
ook op de index terecht. Hier inspireerde de dichter zich op een colloquium van
Erasmus maar geheel origineel is zijn situering van het gesprek in een badhuis (een
stove), een locatie waar hij als bewoner van de Stoofstraat in Brussel vertrouwd mee
was. Naast ons ‘kleengedichtje’ zijn nog twee refreinen van hem bekend, maar geen
toneel.
De balladestrofen in Van den Dales Uure en Stove (respectievelijk zijn het er 110 en
49) tellen alle veertien verzen en zijn gebouwd op een eindrijmschema dat bestaat
uit een sextet (aabaab), geschakeld verbonden (door het b-rijm) met een kwintet
(bcbbc), een geschakelde sluitregel (c) en een afrondend (nieuw) rijmpaar (dd),
samen dus: aabaab/bcbbc/c/dd. Het is een combinatie die relatief zelden wordt
gebruikt. Zoals men kan zien, zijn de twaalf verzen van ons gedichtje op hetzelfde
patroon gebouwd, maar dan zonder het afrondende d-rijmpaar waarvan de functie
door de geschakelde c-sluitregel wordt overgenomen, wat de tekst een meer
‘compact’ effect verleent. Wie, zoals De Castelein het uitdrukte, zijn oren nog door
de muzikale kwaliteiten van het eindrijm wil laten ‘paaien’, zal merken dat het b-
rijm dubbel is (‘na was’, ‘eva was’, ‘ra was, ‘ghena was’ en ‘spa was’). Dat dit gebeurt
met behulp van een redite, het herhalen van eenzelfde woord, zou De Castelein
maar matig hebben gewaardeerd.
Het wordt tijd voor de inhoud. Ik stel de volgende ‘vertaling’ voor: ‘Eva, bedroefd
zijnde, riep om het blije ‘ave’ vóór de Schepper om Eva Ave schiep, hoewel Ave,
omwille van Eva, (eigenlijk) zowel vóór als na (haar concrete schepping) bestond,
aangezien Ave, toen Eva nog geschapen moest worden [nog niet door haar
schepping uit haar ‘slaap’ was gewekt], voor Eva als Ave (reeds) in Gods diepe
voorzienigheid aanwezig was. Ave (was er dus) omwille van Eva, (nog) vóór Eva,
Eva was. Eva was, door ’s duivels list, de noodzakelijke oorzaak van (het bestaan
van) Ave, want Ave was er omwille van Eva. Zonder Ave zou Eva (voor altijd),
zonder hoop op genade, naar de hel hebben moeten gaan. Dus moest Eva, toen
het al te laat was, om Ave roepen en moeten ook wij (zondaars), met Eva, Ave
aanroepen, want Ave, (zelf) ‘zonder wee’, zuiverde ‘ (of bevrijdde) Eva van de
smet (of de smart) der zonde’.
Merkwaardig in het gedichtje is het samengaan van een ‘lyrisch’ pingpong met de
‘namen’ Eva en Ave en een eerder rechtlijnige redenatie, steunend onder meer op
het gebruik van woorden als ‘want’ en ‘dus’ (in de verzen 4, 8, 10 en 12). Zonder
dat haar naam expliciet wordt genoemd, zullen Van den Dales tijdgenoten weinig
moeite hebben gehad om tegenover Eva als de moeder van het zondige
mensengeslacht in ‘ave’ een metonymische verwijzing naar Maria en haar goddelijk
moederschap te herkennen. Daarvoor was de vrouwelijke variant van de
nieuwtestamentische tegenstelling Adam - Christus (Rom. 5 en 1 Kor. 15) in de
loop der Middeleeuwen via theologie, liturgie en preek wel al te zeer verbreid. Bij
de algemene tegenstelling Eva - Maria had de westerse kerk het voordeel dat het
‘Ave’ van de engel Gabriël in de Vulgaat (Lucas 1 : 28), anders dan het Griekse
caire (Gegroet) in de grondtekst, een leuk anagram bij de naam Eva leverde.
Bekend is de hymne Ave maris stella uit de achtste of negende eeuw, waar in de
tweede strofe Maria wordt voorgesteld als diegene die Eva’s naam veranderde (mutans
Evae nomen) door het Ave uit Gabriëls mond te ‘consumeren’ (Sumens illud Ave).
Daarmee verstrekte Maria de hymnedichter een fundament voor hoop op
verzoening (Funda nos in pace). Dit laatste is wel ‘het’ ave waar Eva in het eerste vers
van ons gedicht naar uitkijkt, terwijl de volgende ‘Ave’s’ bijna geheel als naam voor
Maria zelf kunnen functioneren (daarom vertaalde ik ze daar ook met een
hoofdletter). In het ‘blyde’ ave kan men een echo zien van de Felix coeli porta
(‘Gelukkige poort des hemels’) uit de hymne, maar vooral de laatste drie verzen
waarin sprake is van een gebed tot Maria vanwege haar zuiverende en helende
kracht herinnert aan verzen als Mala nostra pelle (‘Drijf ons kwaad uit’) en Vitam
praesta purum (‘Maak ons leven rein’). Maar, naast zoveel meer, was er natuurlijk ook
de Eerste Bliscap.
Als we aannemen dat Van den Dale het gedichtje rond 1520 schreef, heeft hij,
tussen 1469 en 1518, de Eerste Bliscap wellicht acht keer opgevoerd gezien.
Sommige passages ervan zal hij op den duur uit het hoofd mee hebben kunnen
zeggen. De Eerste Bliscap handelde, zoals gezegd, over de Annunciatie, maar in het
spel is de sc ne met de groet van de engel en Maria’s fiat het sluitstuk van een
grotere constructie die vooral het theologische hoe en waarom van Gods
menswording wil laten zien. Daarom begint het stuk met de zondeval en de
uitdrijving van Adam en Eva uit het Paradijs. Onmiddellijk na die uitdrijving
werden de toeschouwers vooral met de klacht en wanhoop van Adam
geconfronteerd. Eva reageerde nuchterder en zelfs kordaat. Zij was dan ook met
een spade opgekomen om ze Adam aan te reiken, zodat die, in het zweet zijns
aanschijns, maar eens de aarde zou gaan bewerken. Een bedroefde Eva, uitziend
naar verlossing, verscheen echter wel in de limbo-scène, waar zij, samen met
Adam, David, Job en Jesaja, naar verlossing uit het voorgeborchte der hel zit uit te
kijken. Het is wellicht geen toeval dat de a-rijmen van het sextet dat ze daarbij
spreekt de b-rijmen bij Van den Dale zijn, met ook de woorden ‘gena’, ‘ra’ en ‘spa’
(eigenlijk ‘genade’, ‘rade’ en ‘spade’, met in beide gevallen de specifiek Brabantse
‘syncope van de intervocalische d’). Bij het ‘roepen’ van ‘onze’ bedroefde Eva kan
men zich op basis van de Eerste Bliscap dus iets voorstellen als: ‘O here, ic, Yeve,
bid u om gena / der mesdaet, die bi minen ra / gesciet es, dwelc alle creaturen /
genieten [ervaren, ondervinden]; dat rout mi te spa. / Ontfermt u onser sonden
qua...’ (Eerste Bliscap, v. 788-793). Wanneer God zich ten slotte opmaakt om
Gabriël naar Nazareth te sturen, geeft Hij de engel duidelijk mee wat hij tot Maria
zeggen moet: ‘Haer seldi seggen ongelet / van minen wegen in corter spatien: /
“God gruetu sonder wee, vol gracien!” / Dat segt haer vanden monde Gods’
(Eerste Bliscap, v. 1980-1983). De woorden ‘sonder wee’ zijn hier bedoeld als een
vertaling van ‘ave’ op basis van de middeleeuwse etymologie die dat Latijnse woord
als een samenstelling zag van ‘a’ en de uitroep ‘vae’ (‘ach!’, ‘o wee!’). De
afwezigheid van ‘wee’-geroep werd door theologen betrokken op Maria’s
ontheffing van erfzonde, dagelijkse zonden en verdoemenis, een drievoudig ‘wee’
dat onze bedroefde Eva wél tot haar deel mocht rekenen. In het laatste vers van
het gedichtje staat het eerste ‘Ave’ voor Maria. Zij is het onderwerp van de zin. De
woordvolgorde is on-Nederlands (vgl. ook vers 2), maar door de Latijnse uitgang
bij ‘eva’ is geen misverstand mogelijk. In het tweede ‘Ave’ hielden de dichter en de
kopiist de twee lettergrepen keurig gescheiden. Ook hier gaat het dus om Maria,
‘zonder wee’, paradoxaal of grappig genoeg in het ledenboek van de broederschap
van Onze Lieve Vrouw van Zeven Weeën.
De populariteit van het ‘eva’-‘ave’-woordenspel zal voor een groot deel gelegen
hebben in de heldere eenvoud van de parallellie of tegenstelling die ze bevat: de
ongehoorzame Eva, door wie zonde en dood in de wereld kwamen tegenover de
‘dienstmaagd des Heren’ die de Verlosser ter wereld bracht en daardoor ‘de poort’
werd van het paradijs. Aan deze eenvoud en helderheid had Van den Dale
kennelijk niet genoeg. Aan het genoemde woordenspel koppelde hij diepzinniger
gedachten over tijd, eeuwigheid en Gods voorzienigheid. God, daar komt de
redenatie van de dichter ongeveer op neer, had Eva’s val nog vóór haar schepping
voorzien en, met het oog op Eva’s (en ons aller) verlossing, dus ook Maria van
eeuwigheid, lang voor haar verwekking en geboorte, als moeder van de Verlosser
uitverkoren. Van den Dales gedachten staan hier niet los van lovende
aansprekingen zoals ‘vat der hemelscher gracien, van ewicheijt voersien’ of gij, ‘die
van beghinne voersien waert vander heijliger drijvuldicheijt gods moeder te sijn’ die
men bijvoorbeeld in een gebedenboek uit het begin van de zestiende eeuw kan
vinden. Niet ver zijn ook associaties met de zogenaamde ‘moederbelofte’ uit
Genesis 3 : 15 of de ‘felix culpa’ (de schuld die woekerwinst aan genade opleverde)
waarover in de Paasnacht werd gezongen. Toch maakte Van den Dale het met zijn
‘voor en na’ wel erg gecompliceerd. Maar wellicht was dat ook juist zijn bedoeling:
de lezer doen nadenken over moeilijkere dingen dan de ommekeer van Eva tot
Ave. Naast het woordenspel dat er vanuit de mariologische traditie in werd
gespeeld, droeg het gedicht met zijn gedachten over de verhouding tussen
zondeval en Gods voorzienigheid ‘zaad van het toekomende’ in zich. Over die
verhouding was het laatste woord - meer in ‘t bijzonder binnen het Nederlandse
calvinisme - immers nog lang niet gezegd.
Een dichter uit de dertiende eeuw vergeleek zijn berijmde leven van Jezus met een
‘cleyn vat’ waarin een ‘groet scat’ besloten ligt. Zijn werk telde meer dan 4.900
verzen. Een grote schat in een klein vat: die kwalificatie, dacht ik zo, past toch ook
wel op Van den Dales kleengedichtje.
Dirk Coigneau
C O L O F O N
O n s C a m e r s v à R h e t o r i k e is het officiële orgaan van het Verbond van de Kamers van Rhetorica Vlaanderen-Nederland vzw. Het Verbond is opgericht in Brussel in 1987.
Het tijdschrift verschijnt eenmaal per drie maanden in een oplage van circa 100 exemplaren.
Adres Bankgegevens van het Verbond
’t Haantje 2, 4854 MV Bavel BIC GEBABEBB
Nederland IBAN BE41 2930 3224 8010
Lidmaatschap van het Verbond
Kamers van 6 leden of meer € 50,00 per jaar
Kamers met 5 leden of minder en toetredende leden € 30,00
Alle leden ontvangen het tijdschrift
Website | Druk |
www.rederijkers.org | KLA4 Steunpunt Welzijn vzw |