0 Geschiedenis van de rederijkerij deel 45





Terug naar index

DE GESCHIEDENIS VAN DE REDERIJKERIJ

Verspreiding van het Humanisme | Humanisme in de Nederlanden | Humanisme: besluit | rederijkers en het Humanisme |
Karel_V | een nieuwbelastingssysteem | Gentse_bedeweigering | Exit Karel V | Bronnen |

We weten nu dat bij het Humanisme de gerichtheid op de mens en de ware menselijkheid centraal staan. Die gerichtheid op de mens betekent echter niet dat het christelijk geloof verlaten wordt. Het Humanisme van de 16de eeuw in de Nederlanden is in wezen dus niet antichristelijk. De humanistische Latijnse scholen in de Nederlanden behouden, naast de klassieke 'heidense' auteurs, ook de bijbel en de christelijke schrijvers, de kerkvaders (zoals Hiëronymus en vooral Augustinus) en latere dichters op hun programma. Ook de Byzantijnse bloei van de Griekse kerk wordt het object van filologische studie en Latijnse vertaalbaarheid. Het Humanisme brengt, voornamelijk in West-Europa, juist een verrijking van de christelijke traditie met zich mee. Men gaat zich hier verzetten tegen ingewikkelde scholastieke hoogstandjes en pleit voor een terugkeer tot de oorspronkelijke tekst van de bijbel. Zo geeft Erasmus, zoals we reeds weten, het Nieuwe Testament uit in de Griekse tekst, met een vertaling in het Latijn ernaast. Verd e r streeft men naar de eenvoud van de vroege kerkvaders. Dit christelijk georiënteerd Humanisme moet, zoals reeds gezegd, duidelijk onderscheiden worden van het meer klassiek georiënteerd Humanisme, dat zijn grootste verspreiding in Italië zal vinden. De gemeenschappelijke herbronning van cultuur en godsdienst is het kenmerk van het Humanisme in de Nederlanden, zoals met de reeds vernoemde Erasmus.

Verspreiding van het Humanisme
Al snel wordt het boek het voertuig bij uitstek van het Humanisme. Een typisch kenmerk van het humanistenmilieu is bovendien een voortdurende interactie binnen de 'republiek van de letteren': tussen de humanisten overal in Europa correspondeert men heen en weer, men publiceert, kritiek werkt inspirerend tot historische debatten. Als vertalers leveren de humanisten daarenboven ook een, naar toenmalige begrippen, revolutionaire prestatie. Ze vertalen niet meer woord voor woord, zoals men in de Middeleeuwen gewoon is, een techniek waarbij de betekenis van een zin vaak verloren gaat. Ze ontwikkelen een vertaaltechniek die de inhoud tot z'n recht doet komen. Het doel is de lezer een begrijpbare, leesbare, retorisch welgevormde tekst aan te bieden. Deze nieuwe vrijheid bij het vertalen leidt tot een aantal originele prestaties: wat er op het eerste zicht als een vertaling uitziet, blijkt bij nadere beschouwing in stilistisch opzicht een nieuwe schepping te zijn. De grenzen tussen vertaling, bewerking en nieuwe creatie zijn hier dan ook vaak moeilijk te trekken.
Door hun jarenlange betrokkenheid op de klassieke Latijnse en Griekse teksten, zijn de humanistische filologen uitermate vertrouwd met het verfijnde taalgebruik. De teksten die zij kiezen zijn dan ook de onvoorwaardelijke norm. Stilistisch uit zich dat in een creatieve nabootsing: 'imitatio' (navolging) met het oog op 'emulatio' (evenaren of zelfs overtreffen). Eén van de belangrijkste kenmerken van het Humanisme is, zoals reeds gesteld, het Latijn, de taal die de band met uitstek vormt met de klassieke oudheid. Op taalkundig vlak wordt het klassieke Latijn (van Cicero tot Tacitus) de standaard voor de herleving van de letteren. Maar, zoals gezegd, deze terugkeer naar het oude is echter niet blind voor het nieuwe.
Humanisten zijn overwegend geleerden. Zij houden zich voornamelijk bezig met de studie van de klassieke talen Latijn en Grieks. Deze bewonderen zij omdat zij de vorm van de Griekse en Latijnse geschriften volmaakt vinden, maar ook omdat zij menen dat in die geschriften een bewonderenswaardig beeld van de mensheid is neergelegd.
Het oorspronkelijke, Italiaanse Humanisme heeft een hooggestemde en eigenlijk revolutionaire bedoeling: het opereert vanuit de heilige overtuiging dat de geschriften van de Romeinse en Griekse oudheid, unieke dragers zijn van pure kennis en in die kwaliteit soeverein richtinggevend voor het grote humanistenideaal, namelijk de kennis te bevrijden van elk obscurantisme. Veel in die opstelling van het Humanisme is dan ook felle reactie tegen de steriele benadering van de laatmiddeleeuwse kennisverwerving, dat op dat ogenblik tot een bizar kluwen van een hyperrationalistische scholastiek verworden is, wat de humanist als de grote donkere wolk voor de zon van de waarheid beschouwt. Alleen aan de hand van de gezuiverde inzichten zou de mens zijn situatie als individu en als sociaal wezen, zijn relatie tot de werkelijkheid en tot het transcendente precies weten te bepalen. Alleen zo heeft hij, gewapend met het juiste begrip, zijn eigen lot in handen. Centraal staat de 'humanitas', het realiseren van de menselijk e waardigheid en van een maximale zelfontplooiing door het belerende en verrijkende contact met de antieke cultuur. Het ligt voor de hand dat de literaire erfenis van de oudheid er een eminente plaats in krijgt. Die teksten zijn de stem, die is blijven doorklinken vanuit een wereld, die men als ideaal voorstelt. Men hoort de humanisten dan ook vaak zeggen dat zij 'converseren' met hun leermeesters uit de oudheid. Vooral het contrast valt op. Anders dan de autoritaire dogmatiek van de Middeleeuwen, tonen de antieke schrijvers een aantrekkelijke autonomie van geest. Het zijn stuk voor stuk onafhankelijke en creatieve denkers, met andere woorden ze belichamen in hun intellectuele zelfstandigheid als het ware de 'humanitas'.
Het grondig en herhaaldelijke bestuderen van de Griekse en Romeinse oudheid brengt een cultuurfilosofische inspiratie voort die beeldende kunsten en letteren eeuwen zal blijven voeden.
Voor de humanisten worden de oude schrijvers en wat zij geschreven en beschreven hebben, hét na te volgen en te evenaren voorbeeld. Zij zijn de grote leraars die meer dan duizend jaar voordien op magistrale wijze de weg van de 'humanitas' bewandeld en bewegwijzerd hebben. Wil een humanist te rade gaan bij de Grieken en de Romeinen, dan is het zijn eerste opdracht de kostbaar bewaarde teksten in een correcte en betrouwbare vorm te herstellen. Eeuwenlang overschrijven en het vernietigende effect van de tijd hebben de overlevering van heel wat werk in een bedenkelijke toestand gebracht. Het verbeteren, uitzuiveren, en zo mogelijk aanvullen van de teksten, met andere woorden de 'filologie' zal dan ook dé wetenschap van het Humanisme worden. Ook blijkt er heel wat vergeten te zijn geraakt. Met grenzeloos enthousiasme worden teksten en klassieke auteurs (historici, filosofen en dichters) opgespoord. De humanisten beginnen een ware klopjacht naar handschriften. Uit eeuwenoude kloosterbibliotheken duiken 'schat te n' op. Vrijwel vergeten Griekse literatuur wordt met massa's uit het uitdovende Byzanthium weggehaald en naar het Westen gebracht. De teksten worden uitgegeven, becommentarieerd en vertaald, voornamelijk van het Grieks naar het Latijn.
Maar, we mogen nu ook niet denken dat een humanist enkel een rusteloze wetenschapper is. Zijn 'conversatie' met de antieke auteurs kent ook een actieve, artistieke kant. Hij neemt op zijn beurt de pen in de hand, om zijn bewonderende voorbeelden naar de kroon te steken. Bij voorkeur doet hij dit in de poëzie. De onvoorwaardelijke zin voor kritiek en voor het oorspronkelijke, waarmee de humanist als filoloog tewerk gaat, blijven ook zijn basisprincipes bij het benaderen van andere kennisvelden. Aan die 'filologische' methode van kritisch onderzoek, zul len tal van wetenschappen een nieuwe elan ontlenen, dat ervoor zal zorgen dat in de evolutie van de kennis, de 16 e eeuw een 'grote sprong voorwaarts' zal maken. Maar, zoals gesteld, zullen ook de officiële kerk en de religie in het algemeen niet aan een onderzoekende doorlichting ontkomen. Met zijn onbevangen vraagstelling en zijn immuniteit tegen elk a-priori, staat het Humanisme mee aan de wieg van de Hervorming. In heel Europa, van Engeland tot Polen en van Italië tot de Nederlanden, zal, zoals reeds gesteld, eenzelfde enthousiaste bewondering voor de antieke wereld, leiden tot een analoge belangstelling voor het aanbeden voorbeeld van de klassieke oudheid. Het Humanisme kent geen grenzen. Maar onder dat homogeen oppervlaktebeeld zullen er heel wat regionale karakteristieken schuil gaan.

Het Humanisme in de Nederlanden
We hebben het al even aangehaald, maar het prille Nederlandse Humanisme is niet direct een evenbeeld van het Italiaanse prototype. Het verraadt eerder een andere, een eigen ontwikkeling van hetzelfde ideaal. Een eerste opvallend verschil met Italië is het milieu waarin men de eerste aanverwante kenmerken kaan aantonen. De dragers van het Italiaanse Humanisme zijn in hoofdzaak leken, zelfbewuste intellectuelen uit de cultuurcentra van Italië. In de Nederlanden zijn het eerder religieuze milieus, met vooral de Broeders van het Gemene Leven, die de wegbereiders zullen worden. Tussen de pedagogische principes van Geert Grote en zijn navolgers en het Humanisme, bestaan in elk geval raakpunten. Toch blijft de vraag of er in de overeenkomsten enige Italiaanse invloeden kunnen meegespeeld hebben. De aanwijsbare parallellen kunnen net zo goed het resultaat van een onafhankelijke aanpak zijn. Het onderwijs van de Broeders van het Gemene Leven vertoont eveneens een afkeer van de scholastiek en van zijn al te theoretis ch realisme. Ook zij staan een directe confrontatie met de teksten voor, in hoofdzaak -typerend voor hen - de bijbel en de kerkvaders. Dit doet ook bij hen de behoefte ontstaan aan kritische en betrouwbare edities. In dit 'terug naar de bron' tonen de broeders zich zuivere humanisten. De overeenkomsten met de Italiaanse humanistische opvattingen springen in het oog. Alleen is de atmosfeer anders en is de geestelijke ondertoon doordrongen van een sterke religieuze inslag. Vanuit dit milieu, waar de zelfverzekerde 'humanitas'-opvattingen enigszins getemperd wordt door de blijvende inwerking van een christelijke ethiek, ontwikkelt zich een 'Humanisme van het Noorden', dat, zoals vermeld, vooral een christelijk Humanisme zal zijn, waarvan de zwaartepunten ook later, na een samenvloeien met het Italiaanse model, mee bepalend zullen zijn voor de verdere ontwikkeling van het Humanisme.
De religieus gerichte inslag van het Humanisme van de Nederlanden, laat in de vroege periode, rond de overgang tussen de 15de en de 16de eeuw, niet altijd een scherpe scheiding zien tussen de oude en de nieuwe wereld van de geest.
Tegen het Humanisme in de Nederlanden bestaat al snel een oppositie, vooral vanuit kerkelijke middens, een fenomeen waarvan de kritische bemoeizucht van de humanisten ten aanzien van religieuze materies zeker niet vreemd is. Het ongegeneerd sleutelen van de humanisten aan de gewijde teksten en het bovendien ongezouten debiteren van hun meningen over allerhande misstanden binnen de officiële kerk, is voor de conservatieve middens onaanvaardbaar. Scheldpartijen en verwensingen over en weer zijn dan ook een minder fraai aspect van de humanistenperiode. In die animositeit laat ook Erasmus zich niet onbetuigd. Zo schrijft hij bijvoorbeeld: "Ik heb er eindelijk lucht van gekregen wie die onverlaat in Gent is, die zo gechoqueerd was door mijn Lof der Zotheid. Het is een monnik, een zwartrok, eigenlijk alleen maar buik."
In de ogen van de conservatieve theologen en gezagsdragers schijnt de activiteit van de humanisten wel de wegbereiders van de staats-ondermijnende hervorming.

Het Humanisme: besluit
De culturele revolutie in het begin van de 16de eeuw, oorspronkelijk gedragen door een humanistische en erasmiaanse geest, zal tot en met Breughel een schitterende aanloop kennen, maar zal zich door de politieke en godsdienstige ontwikkelingen niet ten volle kunnen ontplooien en hun idee niet verspreiden.
Het Humanisme is echter geen overrompelend gebeuren geweest, dat op slag een ommekeer van de geest heeft bewerkt. In het beginstadium kunnen de aanhangers van het Humanisme nog moeilijk afstand nemen van hun intellectuele achtergronden, die onvermijdelijk nog in een belangrijke mate bij hun niet-humanistische opvattingen aanleunen.

De rederijkers en het Humanisme
Bij haar opkomst op het einde van de 15de en begin van de 16de eeuw, heeft het Humanisme weinig aanrakingspunten met de rederijkersliteratuur. We weten reeds dat de humanisten een intellectuele elite vormen, die vooral bestaat uit schoolmannen en geleerden die zich van de 'ruwe' en 'onbeschaafde' beoefening van de letteren in de volkstaal wensen te distantiëren.
Vanaf het einde van de 15de eeuw doen de humanisten de complete literatuur in de volkstaal af als het werk van ongeleerde straatdichters. Zelfs Matthijs de Castelein lijkt hen daarin te volgen, als hij in zijn "Conste van Rhetorike" een aanval inzet tegen de straatdichters, en ook vele ernstige beoefenaars van de "edel const, van Rhetoriken zoet" vernoemt, die haar schade en schande aandoen met hun kreupele, goedkope rijmen.
Maar niet alle Humanisten kijken neer op de rederijkersliteratuur. Zo bezorgt de Gentse schoolman Eligius Houckaert een Latijnse vertaling van het eerste boek "Refereynen" van Anna Bijns, en zorgt de Maastrichtse rector Chr. Sterckx, alias Ischyrius, voor een bewerking in het Latijn van "Elckerlyc". Anderzijds is er de Antwerpenaar Cornelis Crul die de "Colloquia" van Erasmus "rethorickelic" bewerkt. Ook andere werken van Erasmus worden in de volkstaal overgezet en in rederijkerskringen druk gelezen. De invloed van Erasmus, vooral dan in zijn ethische en theologische opvattingen, op de rederijkersliteratuur is niet te verwaarlozen. De hernieuwde studie van de klassieke oudheid heeft echter geen echte vernieuwing van de literatuur in de volkstaal kunnen bewerken. Het nieuwe geluid dat in de Nederlandse poëzie na 1560 stilaan waar te nemen valt, zoals bijvoorbeeld bij de Gentenaar Lucas d'Heere en bij de Antwerpenaar Jonker Jan van der Noot, zal eerder onder impuls van de Franse Pléiade-dichters of zelfs va n hun voorgangers tot stand komen. Bovendien doen de mythologische versierselen waarmee de rederijkers in de 16de eeuw graag pronken, en zelfs de behandeling van de klassieke stoffen, wezenlijk afbreuk aan de laatmiddeleeuwse literaire traditie, die deze rekwisieten en inspiratiebronnen nooit heeft versmaad.
Vanaf het midden van de 16de eeuw komen dan ook een aantal 'humanisten' in de volkstaal in het geweer, zoals Dirk Coornhert, Jan van Mussel en Jan van Hout. Zij pakken de bestaande rederijkerij integraal aan en veroordelen deze in vaak heel krasse termen. Veel auteurs zijn ongeleerde amateurs, die niet eens weten wat 'retorica' is. Ze vernielen de taal met vreemde woorden, rijmen er maar wat op los in grote oppervlakkigheid, strooien volstrekt onbegrepen mythologische namen in het rond, en leiden ten slotte een potsierlijk leven vol banketten en drinkgelagen. "Rederijkers, kannekijkers".
In de vorige delen van de Geschiedenis van de Rederijkerij zijn we lang bij de verschillende 'ketterse' en van de katholieke leer afwijkende stromingen blijven stilstaan. Vanaf deze bijdrage, zullen we zien welke invloed ze op de rederijkers gehad hebben en de reactie van de verschillende overheden op die rederijkerskamers die een hervormde leer zullen navolgen en op de rederijkerij in het algemeen.
Inquisitie, Contrareformatie, invallen van buitenlandse troepen en terreur, zullen in onze contreien in de volgende decennia voor véél ellende zorgen. In Frankrijk worden door economische factoren, de tegenstellingen tussen arm en rijk zelfs zo groot, dat er regelmatig oproer en stakingen uitbreken, die met harde hand onderdrukt worden. Ook de tegenstellingen tussen katholieken en hugenoten wordt daar steeds groter. Aan de gewelddadige burgeroorlogen zal pas een einde komen, als Hendrik IV zich voor een tweede maal tot het katholicisme bekeert, tot koning gekroond wordt, en hij later bij het 'Edict van Nantes' (1598) een beperkte vrijheid van godsdienstoefeningen aan de hugenoten schenkt.

Karel V
Karel V wordt op 24 februari 1500, 's avonds, te Gent geboren als zoon van Filips de Schone en hertogin Johanna van Castilië. Sinds 1499 hadden ze hun intrek genomen in het Gentse Prinsenhof. Van 1515 tot 1555 is hij heer der Nederlanden. In 1515 zal hij hierom dan ook feestelijk ingehaald worden in Brussel, Gent, Mechelen, Brugge, Antwerpen, Bergen-op-Zoom, Delft, Den Haag, Haarlem, Leiden en Amsterdam. Als Karel 19 jaar oud is, regeert hij over een gebied 'waar de zon nooit ondergaat'. Van 1516 tot 1556 is hij bovendien ook koning van Spanje, de erfenis van zijn grootvader langs moeders zijde, namelijk. Ferdinand van Spanje, en van 1519 tot 1556 keizer van het heilige Rooms Rijk, als de erfenis van zijn grootvader langs vaderszijde, Maximiliaan van Oostenrijk. Als Franstalige blijkt hij slechts een mondjevol Vlaams te spreken. In de periode 1522 tot 1555 zal Karel V slechts vijfmaal in de Nederlanden verblijven, in het totaal gedurende ongeveer tien jaar.
In de eerste helft van de 16de eeuw worden de Nederlanden onder Karel V strak kerkelijk-monolitisch geregeerd. Kenmerkend voor de politiek van Karel V en die van de centrale regering in de Nederlanden is, dat ze voortdurend proberen om de macht van de ambachten in de steden zoveel mogelijk te beperken ten voordele van het stadspatriciaat en dit voornamelijk via het verwerven van de controle over de keuze van het stedelijk bestuur. Hij zal in zijn Nederlandse erflanden met veel meer hardheid en strengheid optreden tegen de nieuwe leer dan in Duitsland. Zelf is hij echter nooit een toonbeeld van deugden geweest, maar in zijn landen wil hij onverkort de roomse leer handhaven. Reeds in 1521 vaardigt hij een Plakkaat uit tegen de Hervorming.
Heel vaak maken, tijdens zijn regeerperiode, de hervormers dankbaar gebruik van een groeiend nationaal bewustzijn tegen de vreemde, ultramontaanse inmenging van de roomsen. Op die manier krijgt een absoluut monarch als Karel V een tweevoudige reden om de Hervorming te bekampen: niet alleen zijn de verschillende ketterijen voor hem inbreuken op zijn persoonlijke macht als opperste beschermheer van het 'ware' geloof, maar bovendien vormen zij ernstige bedreigingen voor de eenheid in zijn rijk. Maar, zolang de officiële kerk zichzelf niet de meest noodzakelijke hervormingen oplegt - hetgeen pas zal gebeuren met het Concilie van Trente - is zelfs een machtige vorst als Karel V niet in staat om de golfstroom van ketterijen in te dijken. Zoals reeds vermeld, zullen het calvinisme en weldra ook het anabaptisme zich heel snel over Noord-; Noordwestelijk en Centraal Europa verspreiden, waaraan ook onze contreien niet ontsnappen.
Het grootse, en misschien enige doel in het leven van Karel V is dan ook het bedreigde rooms-katholicisme te beschermen. Hoe groter de onrust wordt die hij daardoor in Europa verwekt, hoe meer hij zich hardnekkig aan zijn geweten en dit doel vastbijt.
Het grote probleem van Karel V is, dat de gebieden van zijn immense rijk heel verspreid liggen. Hij krijgt af te rekenen met de Duitsers en ook met de Turken. Zijn troepen vechten zelfs tot in Tunis (1535) en Algiers (1541). Doch, vijand nummer l blijft Frankrijk, dat zich ingesloten voelt en zes oorlogen zal uitvechten met de Habsburgers. Dit conflict zal pas een einde kennen in 1559, één jaar na het overlijden van Karel V. Tijdens zijn oorlogen vertrouwt Karel V zijn bewind over de Nederlanden eerst aan Margaretha van Oostenrijk toe, tot zij sterft in 1530. Zij wordt opgevolgd door Karel V's zuster, Maria van Hongarije.
De 'beden' brengen geld in het laatje
In de jaren '30 van zijn regeerperiode, blijven de moeilijkheden in de Nederlanden de kop opsteken. De keizerlijke politiek weegt hier immers loodzwaar op de gewesten en de steden. Landvoogdes Maria van Hongarije ondervindt dan ook veel tegenstand van haar onderdanen, die niet genoeg geld geven om Karel V toe te laten ook Italië te veroveren.
Dit betreft hier dus de 'beden', een verzoek van een landsheer aan zijn onderdanen om een som geld. Deze moet hiervoor wel de toestemming vragen aan de gewestelijke staten. Deze 'beden' zijn voor de Nederlanden de belangrijkste staatsbelasting tijdens de regering van Karel V. Ze onderscheiden zich van de overige belastingen door het feit dat ze niet opgelegd zijn, maar 'gevraagd' worden, namelijk formeel door of namens de vorst aan de staten van de verschillende vorstendommen. Vandaar trouwens hun naam. In alle Nederlandse gewesten bestaan de statenvergaderingen uit vertegenwoordigers van de geestelijkheid, de adel en de derde stand. In het graafschap Vlaanderen echter verschijnen de afgevaardigden van de clerus en van de adel zelden of nooit op de bijeenkomsten waar over de beden beraadslaagd wordt. Deze zijn in de praktijk dus enkel een aangelegenheid van de steden en kasselrijen.
Volgens de periodiciteit zijn er twee soorten beden te onderscheiden: de gewone of 'lopende' en de buitengewone beden. De gewone lopen over een aantal jaren, in de regeringsperiode van Karel V variërend van twee tot zes jaar. Vóór het verstrijken van de laatste termijn, vraagt en verkrijgt de regering doorgaans een verlenging. In tegenstelling met deze gewone beden, worden de buitengewone beden door de verschillende 'Staten' telkens voor één vooropgestelde periode gestemd. Meestal worden ze speciaal gevraagd voor het bekostigen van een oorlog. Geleidelijk wint deze soort van beden aan belang, zodanig zelfs dat ze tegen het einde van de regeerperiode van Karel V de gewone beden in de schaduw stelt.
In de steden wordt het geld voor de beden meestal uit de stadskas gehaald, die hoofdzakelijk gespijsd wordt met de "assizen" (een taks op het verbruik, de productie, de in- en uitvoer van een aantal belangrijke consumptiegoederen zoals wijn, bier, vlees, vis, graan, turf en laken). Dient het geld vlug beschikbaar te zijn, dan gaan de steden meestal over tot de verkoop van renten of sluiten zij leningen af bij financiers en gegoede burgers. De accijnzen en andere stadsinkomsten worden dan aangewend om de aangegane schulden te vereffenen.

Een nieuw belastingssysteem
Dit middeleeuwse belastingsstelsel beantwoordt in de 16de eeuw alleszins in het geheel niet meer aan de steeds maar stijgende financiële noden van de vorst. Het geld komt in veel te geringe mate en vaak veel te laat binnen. Daarbij komt dat de nieuwe bezitsvormen, die voortvloeien uit de handel en de nijverheid, buiten schot blijven. Om hieraan te verhelpen en voornamelijk om via een rechtvaardiger belastingssysteem meer geld in de schatkist te krijgen, probeert Karel V op verschillende tijdstippen het verdeelsysteem aan te passen. Eén van de mogelijkheden die hij toepast, is het invoeren van rechtstreekse heffingen op belastbare goederen. Pas in 1546 worden deze pogingen met succes in het graafschap Vlaanderen bekroond, met de invoer van de zogenaamde 'nieuwe middelen'. Deze bestaan enerzijds uit de penningheffingen of directe belastingen, t.t.z. percentages op de jaarwinsten van handelaars en op het jaarinkomen uit de onroerende goederen. Anderzijds bestaat het uit de "imposten" of indirecte belastingen. Di t zijn de accijnzen op het verbruik van wijn, bier, slachtvee en textielproducten. Voortaan zullen alle buitengewone belastingen met de 'nieuwe middelen' opgebracht worden. Alleen de gewone beden worden nog steeds via een verdeelsleutel berekend, dit betekent afhankelijk van het aantal inwoners en de handelsomzet van een stad of regio.
Karel V laat zijn expansiepolitiek met vele oorlogen, dan ook het liefst in grote mate betalen door zijn Nederlandse onderdanen. De gemiddelde jaarlijkse belastingsdruk in het graafschap Vlaanderen stijgt van 133 925 gulden gedurende de periode 14 95-1506 naar 312 192 gulden gedurende de periode 1515-1530.
Op de eis van Karel V om nog eens bij te dragen in de ondersteuning van de troepen die een mogelijke Franse invasie moeten tegenhouden (1536-1537), zal vooral Gent zich recalcitrant gedragen. In elk geval weigeren de Gentenaars formeel om in 1539-1540 te betalen. Hierop keert Karel V uit Spanje terug en temt nadien de zogenaamde 'stroppen' door strenge maatregelen en straffen. Door de zogenaamde 'Carolijnse Concessie' worden in 1540 alle privilegies van de stad Gent opgeheven en alle politieke macht van de gilden wordt gebroken. De stad wordt verplicht alle omwallingen af te breken en Karel V legert permanente troepen in zijn 'Spanjaardenkasteel' om Gent voortdurend in het oog te houden. De kunstbedrijvigheid zal in deze stad gedurende lange tijd tot stilstand komen.

De Gentse bedeweigering
In maart 1537 valt de Franse koning Frans I met een leger van 30 000 man het graafschap Artesië binnen. Enkele maanden voordien had hij bovendien zijn suzereiniteit over de graafschappen Vlaanderen en Artesië terug opgeëist, omdat hij vond dat de bepalingen van het Verdrag van Kamerijk (1529), waarbij hij afstand van deze gebieden had gedaan, geschonden zou zijn door de inval van Karel V in het Noord-Franse Picardië in 1536. Alhoewel de militaire operaties niet verder gaan dan de inname van de stadjes Hesdin en Saint-Pol en de verwoesting van enkele dorpjes in Artesië en Frans-Vlaanderen, vreest landvoogdes Maria van Hongarije meteen het ergste en roept meteen de Staten-Generaal samen. Op de vergaderingen van 24 en 27 maart 1537 vraagt ze een bede van l 200 000 gulden, om op haar beurt een leger van 30 000 man bijeen te brengen, en om artillerie en munitie aan te schaffen. De bede moet bijeen gebracht worden door de heffing van l gulden op elke schoorsteen in de Nederlanden.
Alle gewesten stemmen in met de nieuwe belasting. Maar, in het graafschap Vlaanderen dreigt het mis te lopen. Hier moet 1/3 van de totale som bijeengebracht worden en zijn de meningen verdeeld. Brugge, leper en het Brugse Vrije maken niet al te veel problemen, maar Gent, Vlaanderens lid nummer l, gaat, zoals hierboven reeds gezegd, heftig in het verweer. Op 14 april wordt het probleem op de vergadering van de stedelijke collatie aangekaart. De poorterij weigert resoluut iedere geldelijke steun aan de centrale regering te Brussel, omdat het graafschap
Vlaanderen sinds 1515 reeds meer dan zes miljoen gulden aan beden heeft betaald. Zij worden hierin bijgetreden door de kleine neringen en weverijen, die echter meteen met een alternatief voor de dag komen. In plaats van te betalen, willen de kleine neringen eigen volk mobiliseren en het onder hun standaarden ten strijde laten trekken. De weverijen vinden op hun beurt dat het beter is zelf manschappen te leveren die betaald worden door de totaliteit van het graafschap, te verdelen volgens de oude verdeelsleutel. Als reden voor de weigering voert Gent 'de slechte tijd, de geringe handelswinsten evenals de nog lopende beden' aan. De collatie volgt uiteindelijk het voorstel van de weverijen. Men ziet er een geschikt middel in om de talloze werklozen, bedelaars en vagebonden in de Vlaamse steden aan het werk te zetten. De landvoogdes laat echter zeer snel weten, dat ze niets kan aanvangen met deze ongeoefende, onwillige en tot krijgsdienst gedwongen soldaten. Integendeel, ze wil enkel ervaren beroepssoldaten. Gent blijft echter hardnekkig volhouden en weigert op een andere manier financiële steun te bieden. Met de reeds vermelde fatale afloop voor de stad.

Exit Karel V
In 1555 neemt Karel V het besluit om de rest van zijn leven in rust en vrede door te brengen. Tijdens de vergadering van de Staten-Generaal van 25 oktober 1555 te Brussel, komt dan ook de laatste dag en het onvermijdelijke ogenblik. Hij doet troonsafstand ten voordele van zijn zoon Filips II en vertrekt naar Spanje, alwaar hij in 1558 overlijdt.
Ten slotte een leuke anekdote over Karel V. In 1530 zou Karel V op de Gentse Vrijdagmarkt deelgenomen hebben aan een steekspel, waarbij hij echter van zijn paard wordt gestoken. Niemand heeft het echter aangedurfd om luidop te lachen.
De rederijkers en de maatschappelijke misstanden
De samenwerking met officiële instanties zoals stadsbesturen, en de enorme invloed die de rederijkers hebben - ze brengen immers niet enkel stichtende en opvoedende werken, maar ook maatschappijkritiek op de leiders van het land en op bepaalde wantoestanden -, bezorgen de leiders kippenvel. Ze zien in dat de rederijkers wel eens een gevaar zouden kunnen worden voor hun heerschappij. Het is meestal via hun esbattementen dat de rederijkers op een kluchtige wijze, hun ongenoegen over van alles en nog wat afreageren, waaronder sociale perikelen, religieuze onderdrukking, economische wantoestanden, enz... Daarom zullen de beleidsvoerders vanaf het einde van de 15de eeuw, proberen om de impact van de rederijkerskamers aan banden te leggen. Door de rederijkerskamers te beschermen, als dank voor de diensten die ze verrichten door onder meer het volk te 'onderwijzen' en 'op te voeden', waardoor ze de kennisontwikkeling bevorderen en de juiste 'waarden en normen' demonstreren, houden zowel de centrale als de lokale overheid ze eigenlijk nauwlettend in de gaten. Men laat hen een zekere vrijheid tot kritiek, die ze onder andere in hun stukken en liederen uiten, over de uitspattingen van de macht, de losbandigheid van de groten, de onwetendheid van de priesters, en het misbruik van het (bij)geloof. Zolang ze kritiek uitoefenen op de organisatie van de kerk zonder haar 'onderwijs' aan te vallen en haar beginselen in de reli gie zelf, wantrouwt men de rederijkers niet al te zeer. Maar, vanaf het ogenblijk dat de hervormingsideeën zich in onze gewesten beginnen te verspreiden en vooral Antwerpen een broeiplaats wordt van waaruit de nieuwe ideeën uitzwermen, nemen een aantal rederijkers deze op, eerst uit nieuwsgierigheid, vervolgens uit overtuiging.
In het begin van de 16de eeuw beheersen aldus de diverse sociale wantoestanden, het dagelijkse leven. Het ligt dan ook voor de hand dat de sociale ongelijkheden het meer en meer moeten ontgelden. Een groeiende kritiek hierop is dan ook onvermijdelijk geworden. De woeker van de kooplui (vooral dan het oppotten van voedselvoorraden, om die dan in perioden van schaarste met hoge winsten te verkopen), het leger met zijn eeuwige oorlogen, soldaten en oorlogslasten, de hoge belastingen, de honger en armoede, en de werkloosheid schieten bij vele inwoners in het verkeerde keelgat. Ook in de rechters heeft men geen vertrouwen meer. Daarnaast krijgen ook de misstanden van en in de kerk het alweer zwaar te verduren, zodat de kerk zich al vlug verplicht ziet haar greep op het openbare leven losser te maken. Hierbij is het echter moeilijk uit te maken in welke mate deze kritiek, die ook door de rederijkers geuit wordt, de algemene ontevredenheid vertolkt. Misschien is zij enkel de stem van het scherper wordend bewustz ijn in die beperkte kring van de burgerij, al dan niet werkelijk met het "algemein oirbaer" (= algemeen belang) begaan.
Het wantrouwen van de burgerlijke en geestelijke overheden is echter gewekt en zal niet meer verdwijnen.
Gedurende de eerste drie decennia van de 16de eeuw ondervinden de rederijkers nog nauwelijks problemen bij de uitoefening van hun dichterlijk en dramatisch tijdverdrijf. Getuige daarvan zijn de talrijke toneel- en refreinwedstrijden die in deze periode plaatshebben. Zelfs de opvoering van "spelen van sinne" in de open lucht, krijgen aanvankelijk royaal steun van de stedelijke overheden en kennen nauwelijks of geen tegenwerking. Tussen 1525 en 1541 komt daarin echter drastisch verandering.
Is er in het begin slechts sprake van enige 'milde' censuur, van nu af aan verharden de standpunten zich. De noordelijke en de zuidelijke Nederlanden vertonen in dit opzicht een identiek beeld. In 1522 zijn er bijvoorbeeld reeds klachten in Antwerpen als men maatschappij-kritische gedichten over godsdienstige kwesties op stadspoorten en kerkdeuren aantreft.
De repressie, tegen de openbare kritiek van de rederijkers en andere socio-maatschappelijke groeperingen, zal pas echt goed losbarsten naarmate de afwijkende meningen een steeds sterker sociaal aspect meekrijgen en in de openbaarheid gebracht worden. Kortom, vanaf het ogenblik dat ze werkelijk gevaar voor de openbare orde en het gezag van de land- en stadheersers dreigen te worden.
Met de opkomst van de Hervorming en de verspreiding van allerlei afwijkende ideeën en ketterse geschriften, worden allereerst de drukpers en de boekhandel steeds meer aan banden gelegd. Op 08 mei 1521 vaardigt Karel V het Edict van Worms uit waarin de keizerlijke wetgeving op de 16de eeuwse drukkerwereld voor het eerst een vaste vorm aanneemt. Dit edict wordt gevolgd door een hele reeks plakkaten en ordonnanties waarin steeds strenger tegen de verspreiding van de hervormde leer wordt gereageerd.
Bepaalde rederijkers zullen zichzelf onder 'vrijwillige curatele' stellen. In Brugge bepalen bijvoorbeeld de dertien leden van het bestuur van 'de Heilighe Gheest' al op 11 juni 1533: "item soo en sal niement van nu voordan [= voortaan] vanden voornoemden XIII eenich spil van sinnen, waghenspil ofte esbatement maken ofte spelen binnen der stede en scependomme van Brugge, ofte daer buiten, ten sij al vooren ghetoocht [= getoond] den prince ofte synen stedehouder, die hem dat consenteren [= toestaan] sal te spelene, on alzo verre als tselve gheselscip nog denghenen daermen tvoorseijde spil ofte esbatement spelen sal, net en scandalijzeren."
In het volgende deel van de Geschiedenis van de Rederijkerij zullen nog meer plakkaten besproken worden, de houding van de rederijkers ten aanzien van de Reformatie en de reorganisatie van het kerkelijke katholieke bestuur, want vooral dit laatste zal een zware stempel drukken op de activiteiten van de rederijkers en het maatschappelijke gebeuren in het algemeen.

(wordt vervolgd)
Jan Rooms

Bronnen (gedeeltelijk):
  • Blockmans W.P. "De vorming van een politieke unie (14de-16de eeuw) in Geschiedenis van de Nederlanden. J.C.H. Blom & E.Lamberts pp 65-158 Amsterdam 1994.
  • Braeckman W.L. " Suspecte boekenjiederen en refreinen te Gent omstreeks 1573" in jaarboek de Fonteiene 43-44 1993-1994 pp 149-159 Gent
  • Buitendijk W.J.C." Het Calvinisme in de spiegel van de zuidnederlandse literatuur der contrareformatie Groningen 1942.
  • Van Caenegem R.C. & Jansen H.P.H. " De Lage Landen van de prehistorie tot 1500. Elseviers Historische Bibliotheek Amsterdam-Brussel 1978.
  • Coingeau Dirk " Calvinistische literatuur te Gent to 1584" Jaarboek De Fonteine 31 1980-1981 Deel I pp 145-166 Gent.
  • Coppens Chr., IJsewijn J. e.a. "Erasmiana Lovaniensa " Catalogus Erasmustentoonstelling Leuven nov-dec 1986